scheepvaartverkeer
Dutch (Brabantic)
/ˈsxeːp.faːrt.fərˌkeːr/
noun
Definitions
- maritime traffic
Etymology
Compound from Dutch, Flemish scheepvaart (shipping, navigation) + Dutch, Flemish verkeer (traffic, exchange, intercourse).
Origin
Dutch (Brabantic)
verkeer
Gloss
traffic, exchange, intercourse
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Verkehr German
- autoverkeer Dutch, Flemish
- binnenscheepvaart Dutch, Flemish
- burgerscheepvaart Dutch, Flemish
- geslachtsverkeer Dutch, Flemish
- handelsverkeer Dutch, Flemish
- luchtvaartverkeer Dutch, Flemish
- luchtverkeer Dutch, Flemish
- scheepvaart Dutch, Flemish
- schip Dutch, Flemish
- sluipverkeer Dutch, Flemish
- snelverkeer Dutch, Flemish
- vaart Dutch, Flemish
- verkeer Dutch, Flemish
- verkeersader Dutch, Flemish
- verkeersafwikkeling Dutch, Flemish
- verkeersfuik Dutch, Flemish
- verkeersknoop Dutch, Flemish
- verkeersknooppunt Dutch, Flemish
- verkeerslicht Dutch, Flemish
- verkeersongeluk Dutch, Flemish
- verkeersongeval Dutch, Flemish
- verkeerspaal Dutch, Flemish
- verkeersplein Dutch, Flemish
- verkeersregel Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegverkeer Dutch, Flemish
- vreemdelingenverkeer Dutch, Flemish
- wegverkeer Dutch, Flemish
- schipvaert Middle Dutch
- verkeer Afrikaans
- vaart
- schip
- verkeer
- wegverkeer
- scheepvaart
- autoverkeer
- snelverkeer
- verkeersfuik
- verkeersader
- sluipverkeer
- luchtverkeer
- verkeerspaal
- vliegverkeer
- verkeersknoop
- verkeersplein
- verkeersregel
- verkeerslicht
- handelsverkeer
- verkeersongeval
- verkeersongeluk
- geslachtsverkeer
- burgerscheepvaart
- luchtvaartverkeer
- verkeersknooppunt
- verkeersvliegtuig
- binnenscheepvaart
- verkeersafwikkeling
- vreemdelingenverkeer