luchtvaartverkeer
Dutch (Brabantic)
/ˈlʏxt.faːrt.fərˌkeːr/
noun
Definitions
- air traffic
Etymology
Compound from Dutch, Flemish luchtvaart + Dutch, Flemish verkeer (traffic, exchange, intercourse).
Origin
Dutch (Brabantic)
verkeer
Gloss
traffic, exchange, intercourse
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Verkehr German
- autoverkeer Dutch, Flemish
- burgerluchtvaart Dutch, Flemish
- geslachtsverkeer Dutch, Flemish
- handelsverkeer Dutch, Flemish
- lucht Dutch, Flemish
- luchtvaart Dutch, Flemish
- luchtvaartgek Dutch, Flemish
- luchtvaartgezind Dutch, Flemish
- luchtvaartmaatschappij Dutch, Flemish
- luchtverkeer Dutch, Flemish
- scheepvaartverkeer Dutch, Flemish
- sluipverkeer Dutch, Flemish
- snelverkeer Dutch, Flemish
- vaart Dutch, Flemish
- verkeer Dutch, Flemish
- verkeersader Dutch, Flemish
- verkeersafwikkeling Dutch, Flemish
- verkeersfuik Dutch, Flemish
- verkeersknoop Dutch, Flemish
- verkeersknooppunt Dutch, Flemish
- verkeerslicht Dutch, Flemish
- verkeersongeluk Dutch, Flemish
- verkeersongeval Dutch, Flemish
- verkeerspaal Dutch, Flemish
- verkeersplein Dutch, Flemish
- verkeersregel Dutch, Flemish
- verkeersvliegtuig Dutch, Flemish
- vliegverkeer Dutch, Flemish
- vreemdelingenverkeer Dutch, Flemish
- wegverkeer Dutch, Flemish
- verkeer Afrikaans
- vaart
- lucht
- verkeer
- luchtvaart
- wegverkeer
- autoverkeer
- snelverkeer
- verkeersfuik
- verkeersader
- sluipverkeer
- luchtverkeer
- verkeerspaal
- vliegverkeer
- verkeersknoop
- luchtvaartgek
- verkeersplein
- verkeersregel
- verkeerslicht
- handelsverkeer
- verkeersongeval
- verkeersongeluk
- burgerluchtvaart
- luchtvaartgezind
- geslachtsverkeer
- verkeersknooppunt
- verkeersvliegtuig
- scheepvaartverkeer
- verkeersafwikkeling
- vreemdelingenverkeer
- luchtvaartmaatschappij