arbeidskracht
Dutch (Brabantic)
/ˈɑr.bɛi̯tsˌkrɑxt/
noun
Definitions
- worker, labourer
Etymology
Affix from Dutch, Flemish arbeid (work, labour) + Dutch, Flemish kracht (power, force, strength).
Origin
Dutch (Brabantic)
kracht
Gloss
power, force, strength
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
力
Emoji
🏋️ 💡
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandrijfkracht Dutch, Flemish
- aantrekkingskracht Dutch, Flemish
- aanvalskracht Dutch, Flemish
- arbeid Dutch, Flemish
- arbeiden Dutch, Flemish
- arbeidsdag Dutch, Flemish
- arbeidsemigrant Dutch, Flemish
- arbeidsethos Dutch, Flemish
- arbeidsimmigrant Dutch, Flemish
- arbeidsloos Dutch, Flemish
- arbeidsman Dutch, Flemish
- arbeidsmigrant Dutch, Flemish
- arbeidsparticipatie Dutch, Flemish
- arbeidspool Dutch, Flemish
- concurrentiekracht Dutch, Flemish
- daadkracht Dutch, Flemish
- dommekracht Dutch, Flemish
- draagkracht Dutch, Flemish
- dwangarbeid Dutch, Flemish
- fabrieksarbeid Dutch, Flemish
- gevechtskracht Dutch, Flemish
- groeikracht Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- invalkracht Dutch, Flemish
- kinderarbeid Dutch, Flemish
- kippenkracht Dutch, Flemish
- kracht Dutch, Flemish
- krachtbron Dutch, Flemish
- krachtcentrale Dutch, Flemish
- krachtdaad Dutch, Flemish
- krachtdadig Dutch, Flemish
- krachteloos Dutch, Flemish
- krachthonk Dutch, Flemish
- krachtig Dutch, Flemish
- krachtmeting Dutch, Flemish
- krachtmoment Dutch, Flemish
- krachtpatser Dutch, Flemish
- krachtproef Dutch, Flemish
- krachtstroom Dutch, Flemish
- krachtterm Dutch, Flemish
- krachttoer Dutch, Flemish
- krachtveld Dutch, Flemish
- leerkracht Dutch, Flemish
- levenskracht Dutch, Flemish
- lichtkracht Dutch, Flemish
- magneetkracht Dutch, Flemish
- middelpuntvliedende kracht Dutch, Flemish
- middelpuntzoekende kracht Dutch, Flemish
- natuurkracht Dutch, Flemish
- normaalkracht Dutch, Flemish
- opstandingskracht Dutch, Flemish
- paardenkracht Dutch, Flemish
- slagkracht Dutch, Flemish
- slavenarbeid Dutch, Flemish
- spierkracht Dutch, Flemish
- stoomkracht Dutch, Flemish
- strijdkracht Dutch, Flemish
- stuwkracht Dutch, Flemish
- superkracht Dutch, Flemish
- toverkracht Dutch, Flemish
- van der Waalskracht Dutch, Flemish
- vanderwaalskracht Dutch, Flemish
- veerkracht Dutch, Flemish
- vuurkracht Dutch, Flemish
- wilskracht Dutch, Flemish
- windkracht Dutch, Flemish
- zeggingskracht Dutch, Flemish
- zwaartekracht Dutch, Flemish
- inkrah Indonesian
- arbeit Middle Dutch
- cracht Middle Dutch
- krag Afrikaans
- arbeid
- kracht
- arbeiden
- krachtig
- arbeidsdag
- arbeidsman
- vuurkracht
- krachtdaad
- krachtterm
- windkracht
- krachtveld
- krachthonk
- leerkracht
- slagkracht
- wilskracht
- daadkracht
- krachttoer
- stuwkracht
- krachtbron
- heerkracht
- veerkracht
- superkracht
- groeikracht
- arbeidspool
- krachtproef
- lichtkracht
- dommekracht
- toverkracht
- stoomkracht
- krachteloos
- krachtdadig
- invalkracht
- arbeidsloos
- dwangarbeid
- draagkracht
- spierkracht
- krachtstroom
- krachtpatser
- kinderarbeid
- arbeidsethos
- levenskracht
- slavenarbeid
- natuurkracht
- krachtmoment
- kippenkracht
- krachtmeting
- strijdkracht
- normaalkracht
- zwaartekracht
- paardenkracht
- magneetkracht
- aanvalskracht
- krachtcentrale
- arbeidsmigrant
- gevechtskracht
- fabrieksarbeid
- zeggingskracht
- aandrijfkracht
- arbeidsemigrant
- arbeidsimmigrant
- opstandingskracht
- vanderwaalskracht
- concurrentiekracht
- aantrekkingskracht
- van der Waalskracht
- arbeidsparticipatie
- middelpuntzoekende kracht
- middelpuntvliedende kracht