kracht
Dutch (Brabantic)
/krɑxt/
noun
Definitions
- power, force, strength
- (physics) force
Etymology
Inherited from Middle Dutch cracht inherited from Old Dutch craft derived from Proto-Germanic *kraftuz (power, strength).
Origin
Proto-Germanic
*kraftuz
Gloss
power, strength
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
力
Emoji
🏋️ 💡
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -e- Dutch, Flemish
- Waals Dutch, Flemish
- aandrijfkracht Dutch, Flemish
- aandrijven Dutch, Flemish
- aantrekking Dutch, Flemish
- aantrekkingskracht Dutch, Flemish
- aanval Dutch, Flemish
- aanvalskracht Dutch, Flemish
- arbeid Dutch, Flemish
- arbeidskracht Dutch, Flemish
- bron Dutch, Flemish
- centrale Dutch, Flemish
- concurrentie Dutch, Flemish
- concurrentiekracht Dutch, Flemish
- daad Dutch, Flemish
- daadkracht Dutch, Flemish
- daadkrachtig Dutch, Flemish
- der Dutch, Flemish
- dom Dutch, Flemish
- dommekracht Dutch, Flemish
- draagkracht Dutch, Flemish
- dragen Dutch, Flemish
- geneeskrachtig Dutch, Flemish
- gevecht Dutch, Flemish
- gevechtskracht Dutch, Flemish
- groeien Dutch, Flemish
- groeikracht Dutch, Flemish
- heer Dutch, Flemish
- heerkracht Dutch, Flemish
- honk Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- invalkracht Dutch, Flemish
- invallen Dutch, Flemish
- kippen Dutch, Flemish
- kippenkracht Dutch, Flemish
- krachtbron Dutch, Flemish
- krachtcentrale Dutch, Flemish
- krachtdaad Dutch, Flemish
- krachtdadig Dutch, Flemish
- krachteloos Dutch, Flemish
- krachthonk Dutch, Flemish
- krachtig Dutch, Flemish
- krachtmeting Dutch, Flemish
- krachtmoment Dutch, Flemish
- krachtpatser Dutch, Flemish
- krachtproef Dutch, Flemish
- krachtstroom Dutch, Flemish
- krachtterm Dutch, Flemish
- krachttoer Dutch, Flemish
- krachtveld Dutch, Flemish
- leerkracht Dutch, Flemish
- leren Dutch, Flemish
- leven Dutch, Flemish
- levenskracht Dutch, Flemish
- levenskrachtig Dutch, Flemish
- licht Dutch, Flemish
- lichtkracht Dutch, Flemish
- magneet Dutch, Flemish
- magneetkracht Dutch, Flemish
- meten Dutch, Flemish
- middelpunt Dutch, Flemish
- middelpuntvliedende kracht Dutch, Flemish
- middelpuntzoekende kracht Dutch, Flemish
- moment Dutch, Flemish
- natuur Dutch, Flemish
- natuurkracht Dutch, Flemish
- normaal Dutch, Flemish
- normaalkracht Dutch, Flemish
- opstanding Dutch, Flemish
- opstandingskracht Dutch, Flemish
- paard Dutch, Flemish
- paardenkracht Dutch, Flemish
- patser Dutch, Flemish
- proef Dutch, Flemish
- slag Dutch, Flemish
- slagkracht Dutch, Flemish
- spier Dutch, Flemish
- spierkracht Dutch, Flemish
- spierkrachtvliegtuig Dutch, Flemish
- stoom Dutch, Flemish
- stoomkracht Dutch, Flemish
- strijden Dutch, Flemish
- strijdkracht Dutch, Flemish
- stroom Dutch, Flemish
- stuw Dutch, Flemish
- stuwkracht Dutch, Flemish
- superkracht Dutch, Flemish
- term Dutch, Flemish
- toer Dutch, Flemish
- toveren Dutch, Flemish
- toverkracht Dutch, Flemish
- van Dutch, Flemish
- van der Waals Dutch, Flemish
- van der Waalskracht Dutch, Flemish
- vanderwaalskracht Dutch, Flemish
- veer Dutch, Flemish
- veerkracht Dutch, Flemish
- veld Dutch, Flemish
- vliedend Dutch, Flemish
- vuur Dutch, Flemish
- vuurkracht Dutch, Flemish
- wil Dutch, Flemish
- wilskracht Dutch, Flemish
- wilskrachtig Dutch, Flemish
- wind Dutch, Flemish
- windkracht Dutch, Flemish
- zegging Dutch, Flemish
- zeggingskracht Dutch, Flemish
- zeggingskrachtig Dutch, Flemish
- zoekend Dutch, Flemish
- zwaarte Dutch, Flemish
- zwaartekracht Dutch, Flemish
- zwaartekrachtbron Dutch, Flemish
- zwaartekrachtput Dutch, Flemish
- zwaartekrachtsgolf Dutch, Flemish
- zwaartekrachtsveld Dutch, Flemish
- домкрат Russian
- *ger- Proto-Indo-European
- *kraft- Proto-Germanic
- *kraftuz Proto-Germanic
- kraptr Old Norse
- inkrah Indonesian
- cracht Middle Dutch
- crachtich Middle Dutch
- heercracht Middle Dutch
- krag Afrikaans
- *kraftu gmw-pro
- craft Old Dutch
- in
- van
- dom
- der
- wil
- -e-
- heer
- slag
- daad
- wind
- veer
- veld
- vuur
- honk
- term
- bron
- toer
- stuw
- licht
- meten
- paard
- proef
- stoom
- leren
- leven
- spier
- Waals
- stroom
- natuur
- aanval
- dragen
- arbeid
- kippen
- patser
- moment
- magneet
- gevecht
- zegging
- toveren
- groeien
- normaal
- zwaarte
- zoekend
- strijden
- invallen
- centrale
- vliedend
- krachtig
- vuurkracht
- krachtdaad
- krachtterm
- opstanding
- slagkracht
- wilskracht
- daadkracht
- stuwkracht
- krachtbron
- middelpunt
- veerkracht
- aandrijven
- windkracht
- krachtveld
- krachthonk
- leerkracht
- krachttoer
- heerkracht
- aantrekking
- dommekracht
- toverkracht
- krachteloos
- krachtdadig
- invalkracht
- draagkracht
- spierkracht
- superkracht
- groeikracht
- krachtproef
- lichtkracht
- stoomkracht
- krachtstroom
- concurrentie
- wilskrachtig
- daadkrachtig
- krachtmoment
- krachtmeting
- levenskracht
- krachtpatser
- natuurkracht
- kippenkracht
- strijdkracht
- arbeidskracht
- zwaartekracht
- magneetkracht
- van der Waals
- normaalkracht
- paardenkracht
- aanvalskracht
- geneeskrachtig
- gevechtskracht
- levenskrachtig
- aandrijfkracht
- krachtcentrale
- zeggingskracht
- zeggingskrachtig
- zwaartekrachtput
- zwaartekrachtbron
- opstandingskracht
- vanderwaalskracht
- concurrentiekracht
- zwaartekrachtsgolf
- aantrekkingskracht
- zwaartekrachtsveld
- van der Waalskracht
- spierkrachtvliegtuig
- middelpuntzoekende kracht
- middelpuntvliedende kracht