zweefvliegen
Dutch (Brabantic)
/ˈzʋeː(f)ˌfli.ɣə(n)/
verb
Definitions
- to glide – fly an unpowered sailplane
Etymology
Compound from Dutch, Flemish zweven (glide, float) + Dutch, Flemish vliegen (fly).
Origin
Dutch (Brabantic)
vliegen
Gloss
fly
Concept
Semantic Field
Animals
Ontological Category
Action/Process
Emoji
✈️ 🐉 🐦️ 🐲 💸 🕊️ 🚁 🛩️ 🛫 🛬 🦅 🦆 🪁 👨✈️ 👩✈️ 🚁
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanvliegen Dutch, Flemish
- bevliegen Dutch, Flemish
- kunstvliegen Dutch, Flemish
- omvliegen Dutch, Flemish
- omzweven Dutch, Flemish
- ontvliegen Dutch, Flemish
- overvliegen Dutch, Flemish
- vervliegen Dutch, Flemish
- vliegangst Dutch, Flemish
- vliegbasis Dutch, Flemish
- vliegbereik Dutch, Flemish
- vliegdek Dutch, Flemish
- vliegen Dutch, Flemish
- vliegenier Dutch, Flemish
- vliegensvlug Dutch, Flemish
- vlieger Dutch, Flemish
- vlieghaven Dutch, Flemish
- vliegkamp Dutch, Flemish
- vliegpark Dutch, Flemish
- vliegramp Dutch, Flemish
- vliegschaamte Dutch, Flemish
- vliegshow Dutch, Flemish
- vliegticket Dutch, Flemish
- vliegtoestel Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- vliegverbod Dutch, Flemish
- vliegverkeer Dutch, Flemish
- vliegwiel Dutch, Flemish
- wegvliegen Dutch, Flemish
- zweefmolen Dutch, Flemish
- zweefteef Dutch, Flemish
- zweeftrein Dutch, Flemish
- zweefvlieg Dutch, Flemish
- zweefvliegtuig Dutch, Flemish
- zweven Dutch, Flemish
- zweving Dutch, Flemish
- sweven Middle Dutch
- swēven Middle Dutch
- vliegen Middle Dutch
- sweef Afrikaans
- zweven
- zweving
- vliegen
- vlieger
- omzweven
- vliegdek
- vliegtuig
- zweefteef
- bevliegen
- vliegramp
- vliegwiel
- vliegpark
- omvliegen
- vliegshow
- vliegkamp
- vervliegen
- aanvliegen
- vliegbasis
- vlieghaven
- zweeftrein
- vliegenier
- ontvliegen
- vliegangst
- zweefvlieg
- zweefmolen
- wegvliegen
- overvliegen
- vliegverbod
- vliegticket
- vliegbereik
- vliegtoestel
- kunstvliegen
- vliegensvlug
- vliegverkeer
- vliegschaamte
- zweefvliegtuig