vliegticket
Dutch (Brabantic)
/ˈvlixˌtɪ.kət/
noun
Definitions
- An air ticket, a plane ticket.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish vliegen (fly) + Dutch, Flemish ticket.
Origin
Dutch (Brabantic)
ticket
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- ticket English
- aanvliegen Dutch, Flemish
- bevliegen Dutch, Flemish
- kunstvliegen Dutch, Flemish
- omvliegen Dutch, Flemish
- ontvliegen Dutch, Flemish
- overvliegen Dutch, Flemish
- ticket Dutch, Flemish
- vervliegen Dutch, Flemish
- vliegangst Dutch, Flemish
- vliegbasis Dutch, Flemish
- vliegbereik Dutch, Flemish
- vliegdek Dutch, Flemish
- vliegen Dutch, Flemish
- vliegenier Dutch, Flemish
- vliegensvlug Dutch, Flemish
- vlieger Dutch, Flemish
- vlieghaven Dutch, Flemish
- vliegkamp Dutch, Flemish
- vliegpark Dutch, Flemish
- vliegramp Dutch, Flemish
- vliegschaamte Dutch, Flemish
- vliegshow Dutch, Flemish
- vliegtoestel Dutch, Flemish
- vliegtuig Dutch, Flemish
- vliegverbod Dutch, Flemish
- vliegverkeer Dutch, Flemish
- vliegwiel Dutch, Flemish
- wegvliegen Dutch, Flemish
- zweefvliegen Dutch, Flemish
- tiket Indonesian
- vliegen Middle Dutch
- ticket
- vlieger
- vliegen
- vliegdek
- vliegwiel
- vliegtuig
- vliegpark
- omvliegen
- vliegshow
- vliegkamp
- bevliegen
- vliegramp
- vliegenier
- vervliegen
- ontvliegen
- aanvliegen
- vliegbasis
- vliegangst
- vlieghaven
- wegvliegen
- overvliegen
- vliegverbod
- vliegbereik
- vliegtoestel
- kunstvliegen
- vliegensvlug
- zweefvliegen
- vliegverkeer
- vliegschaamte