suikerziek
Dutch (Brabantic)
/ˈsœy̯.kərˌzik/
adj
Definitions
- diabetic
Etymology
Compound from Dutch, Flemish suiker (sugar) + Dutch, Flemish ziek (sick, ill).
Origin
Dutch (Brabantic)
ziek
Gloss
sick, ill
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Other
Kanji
患
Emoji
🌡️ 💉 💊 😷 🤒 🤮
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- sugar English
- Suikerfeest Dutch, Flemish
- basterdsuiker Dutch, Flemish
- bedilziek Dutch, Flemish
- behaagziek Dutch, Flemish
- belgziek Dutch, Flemish
- bietsuiker Dutch, Flemish
- bloedsuiker Dutch, Flemish
- borstsuiker Dutch, Flemish
- broodsuiker Dutch, Flemish
- dansziek Dutch, Flemish
- dobbelziek Dutch, Flemish
- doodziek Dutch, Flemish
- druivensuiker Dutch, Flemish
- dweepziek Dutch, Flemish
- geestesziek Dutch, Flemish
- kandijsuiker Dutch, Flemish
- kaneelsuiker Dutch, Flemish
- kibbelziek Dutch, Flemish
- kristalsuiker Dutch, Flemish
- luchtziek Dutch, Flemish
- maanziek Dutch, Flemish
- manziek Dutch, Flemish
- melksuiker Dutch, Flemish
- minziek Dutch, Flemish
- moutsuiker Dutch, Flemish
- poedersuiker Dutch, Flemish
- praalziek Dutch, Flemish
- praatziek Dutch, Flemish
- pronkziek Dutch, Flemish
- rietsuiker Dutch, Flemish
- ruimteziek Dutch, Flemish
- scheldziek Dutch, Flemish
- schendziek Dutch, Flemish
- schenziek Dutch, Flemish
- schoolziek Dutch, Flemish
- spilziek Dutch, Flemish
- strontziek Dutch, Flemish
- suiker Dutch, Flemish
- suikerbeest Dutch, Flemish
- suikerbiet Dutch, Flemish
- suikerboer Dutch, Flemish
- suikerboon Dutch, Flemish
- suikerbrood Dutch, Flemish
- suikergoed Dutch, Flemish
- suikerij Dutch, Flemish
- suikerklont Dutch, Flemish
- suikermoei Dutch, Flemish
- suikeroom Dutch, Flemish
- suikerpatiënt Dutch, Flemish
- suikerplantage Dutch, Flemish
- suikertaart Dutch, Flemish
- suikertante Dutch, Flemish
- suikerwater Dutch, Flemish
- suikerziekte Dutch, Flemish
- twistziek Dutch, Flemish
- vanillesuiker Dutch, Flemish
- vervolgziek Dutch, Flemish
- wagenziek Dutch, Flemish
- zeeziek Dutch, Flemish
- ziek Dutch, Flemish
- ziekbed Dutch, Flemish
- ziekelijk Dutch, Flemish
- ziekte Dutch, Flemish
- siec Middle Dutch
- siek Middle Dutch
- suicker Middle Dutch
- siek Afrikaans
- suiker Afrikaans
- shukël Unami
- ziek
- ziekte
- suiker
- manziek
- minziek
- ziekbed
- zeeziek
- suikerij
- spilziek
- maanziek
- belgziek
- dansziek
- doodziek
- ziekelijk
- suikeroom
- dweepziek
- praatziek
- wagenziek
- schenziek
- bedilziek
- pronkziek
- twistziek
- praalziek
- luchtziek
- schoolziek
- suikergoed
- melksuiker
- kibbelziek
- dobbelziek
- suikerboer
- schendziek
- suikermoei
- moutsuiker
- suikerbiet
- rietsuiker
- behaagziek
- ruimteziek
- bietsuiker
- scheldziek
- strontziek
- suikerboon
- suikerwater
- suikertante
- suikerklont
- suikerbeest
- vervolgziek
- bloedsuiker
- suikertaart
- broodsuiker
- Suikerfeest
- geestesziek
- borstsuiker
- suikerbrood
- kandijsuiker
- suikerziekte
- poedersuiker
- kaneelsuiker
- kristalsuiker
- druivensuiker
- vanillesuiker
- suikerpatiënt
- basterdsuiker
- suikerplantage