scheldziek
Dutch (Brabantic)
/ˈsxɛlt.sik/
adj
Definitions
- (rare) prone to swearing
Etymology
Compound from Dutch, Flemish schelden (scold) + Dutch, Flemish ziek (sick, ill).
Origin
Dutch (Brabantic)
ziek
Gloss
sick, ill
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Other
Kanji
患
Emoji
🌡️ 💉 💊 😷 🤒 🤮
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bedilziek Dutch, Flemish
- behaagziek Dutch, Flemish
- belgziek Dutch, Flemish
- dansziek Dutch, Flemish
- dobbelziek Dutch, Flemish
- doodziek Dutch, Flemish
- dweepziek Dutch, Flemish
- geestesziek Dutch, Flemish
- gescheld Dutch, Flemish
- kibbelziek Dutch, Flemish
- kwijtschelden Dutch, Flemish
- luchtziek Dutch, Flemish
- maanziek Dutch, Flemish
- manziek Dutch, Flemish
- minziek Dutch, Flemish
- praalziek Dutch, Flemish
- praatziek Dutch, Flemish
- pronkziek Dutch, Flemish
- ruimteziek Dutch, Flemish
- schelden Dutch, Flemish
- scheldpartij Dutch, Flemish
- scheldproza Dutch, Flemish
- scheldwoord Dutch, Flemish
- schendziek Dutch, Flemish
- schenziek Dutch, Flemish
- schoolziek Dutch, Flemish
- spilziek Dutch, Flemish
- strontziek Dutch, Flemish
- suikerziek Dutch, Flemish
- twistziek Dutch, Flemish
- vervolgziek Dutch, Flemish
- wagenziek Dutch, Flemish
- zeeziek Dutch, Flemish
- ziek Dutch, Flemish
- ziekbed Dutch, Flemish
- ziekelijk Dutch, Flemish
- ziekte Dutch, Flemish
- schelden Middle Dutch
- siec Middle Dutch
- siek Middle Dutch
- siek Afrikaans
- skel Afrikaans
- ziek
- ziekte
- manziek
- minziek
- ziekbed
- zeeziek
- gescheld
- spilziek
- maanziek
- schelden
- belgziek
- dansziek
- doodziek
- ziekelijk
- dweepziek
- praatziek
- wagenziek
- schenziek
- bedilziek
- pronkziek
- twistziek
- praalziek
- luchtziek
- schoolziek
- kibbelziek
- dobbelziek
- schendziek
- behaagziek
- suikerziek
- ruimteziek
- strontziek
- vervolgziek
- scheldproza
- scheldwoord
- geestesziek
- scheldpartij
- kwijtschelden