pijnappel
Dutch (Brabantic)
/ˈpɛi̯nˌɑ.pəl/
noun
Definitions
- pinecone
- (obsolete) pineapple
Etymology
Compound from Dutch, Flemish pijn (pain, ache, pine) + Dutch, Flemish appel (apple).
Origin
Dutch (Brabantic)
appel
Gloss
apple
Concept
Semantic Field
Agriculture and vegetation
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🍎 🍏 🦔
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- apple English
- pine English
- pineapple English
- pineappleade English
- pineappled English
- pineappley English
- aagtappel Dutch, Flemish
- aardappel Dutch, Flemish
- adamsappel Dutch, Flemish
- appel Dutch, Flemish
- appelaar Dutch, Flemish
- appelbeignet Dutch, Flemish
- appelblauwzeegroen Dutch, Flemish
- appelbloesem Dutch, Flemish
- appelboom Dutch, Flemish
- appelboomgaard Dutch, Flemish
- appelboor Dutch, Flemish
- appelcider Dutch, Flemish
- appelflap Dutch, Flemish
- appelgroen Dutch, Flemish
- appelhof Dutch, Flemish
- appelig Dutch, Flemish
- appelmoes Dutch, Flemish
- appelpunt Dutch, Flemish
- appelsap Dutch, Flemish
- appelschil Dutch, Flemish
- appelsien Dutch, Flemish
- appelspijs Dutch, Flemish
- appeltaart Dutch, Flemish
- appelteef Dutch, Flemish
- appeltuin Dutch, Flemish
- appelwijf Dutch, Flemish
- appelwijn Dutch, Flemish
- appelzalf Dutch, Flemish
- balgpijn Dutch, Flemish
- buikpijn Dutch, Flemish
- citroenappel Dutch, Flemish
- denneappel Dutch, Flemish
- dennenappel Dutch, Flemish
- doornappel Dutch, Flemish
- eetappel Dutch, Flemish
- granaatappel Dutch, Flemish
- groeipijn Dutch, Flemish
- hartenpijn Dutch, Flemish
- hoofdpijn Dutch, Flemish
- inlooppijn Dutch, Flemish
- keelpijn Dutch, Flemish
- kiespijn Dutch, Flemish
- kookappel Dutch, Flemish
- kweeappel Dutch, Flemish
- maagpijn Dutch, Flemish
- oogappel Dutch, Flemish
- pijn Dutch, Flemish
- pijnbank Dutch, Flemish
- pijnboom Dutch, Flemish
- pijnlijk Dutch, Flemish
- pijnloos Dutch, Flemish
- pijnstiller Dutch, Flemish
- pijnvrij Dutch, Flemish
- rijksappel Dutch, Flemish
- startpijn Dutch, Flemish
- tandpijn Dutch, Flemish
- twistappel Dutch, Flemish
- zadelpijn Dutch, Flemish
- zeep-appel Dutch, Flemish
- appel French
- パイナップル Japanese
- pinappel Middle English
- apel Indonesian
- appel Middle Dutch
- pine Middle Dutch
- appel Afrikaans
- appèl Afrikaans
- pyn Afrikaans
- pynappel Afrikaans
- uphayinaphu Zulu
- peinabōļ Marshallese
- apel Papiamentu
- painap Tok Pisin
- phayinaphu Swati
- painap Fiji Hindi
- pijn
- appel
- appelig
- pijnboom
- appelsap
- kiespijn
- appelhof
- pijnbank
- pijnloos
- tandpijn
- appelaar
- maagpijn
- keelpijn
- pijnvrij
- eetappel
- buikpijn
- pijnlijk
- oogappel
- balgpijn
- appelzalf
- appelpunt
- appelflap
- appelsien
- appelboor
- groeipijn
- startpijn
- aardappel
- appelboom
- aagtappel
- kweeappel
- zadelpijn
- appelwijn
- appeltuin
- kookappel
- hoofdpijn
- appelteef
- appelmoes
- appelwijf
- hartenpijn
- rijksappel
- appelcider
- appelspijs
- appeltaart
- adamsappel
- appelschil
- appelgroen
- doornappel
- twistappel
- inlooppijn
- denneappel
- zeep-appel
- pijnstiller
- dennenappel
- appelbloesem
- granaatappel
- appelbeignet
- citroenappel
- appelboomgaard
- appelblauwzeegroen