weldoener
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- benefactor
Etymology
Affix from Dutch, Flemish wel (well, good, indeed) + Dutch, Flemish doen (do).
Origin
Dutch (Brabantic)
doen
Gloss
do
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandoen Dutch, Flemish
- afdoen Dutch, Flemish
- bedoen Dutch, Flemish
- boetedoening Dutch, Flemish
- dichtdoen Dutch, Flemish
- doen Dutch, Flemish
- doener Dutch, Flemish
- doenlijk Dutch, Flemish
- dooddoener Dutch, Flemish
- jawel Dutch, Flemish
- jeweetwel Dutch, Flemish
- maldoenerij Dutch, Flemish
- meedoen Dutch, Flemish
- misdoen Dutch, Flemish
- nadoen Dutch, Flemish
- ofwel Dutch, Flemish
- onderdoen Dutch, Flemish
- ontdoen Dutch, Flemish
- onwel Dutch, Flemish
- opdoen Dutch, Flemish
- opendoen Dutch, Flemish
- overdoen Dutch, Flemish
- toedoen Dutch, Flemish
- uitdoen Dutch, Flemish
- verdoen Dutch, Flemish
- voldoen Dutch, Flemish
- voordoen Dutch, Flemish
- wegdoen Dutch, Flemish
- wel Dutch, Flemish
- welbespraakt Dutch, Flemish
- weldoorvoed Dutch, Flemish
- weleer Dutch, Flemish
- welgang Dutch, Flemish
- welgesteld Dutch, Flemish
- weliswaar Dutch, Flemish
- welluidend Dutch, Flemish
- welnee Dutch, Flemish
- welsprekend Dutch, Flemish
- welvaart Dutch, Flemish
- welvaren Dutch, Flemish
- wonderwel Dutch, Flemish
- doen Middle Dutch
- wel Middle Dutch
- doen Afrikaans
- wel
- doen
- jawel
- ofwel
- onwel
- opdoen
- nadoen
- doener
- bedoen
- welnee
- afdoen
- weleer
- toedoen
- meedoen
- aandoen
- misdoen
- uitdoen
- voldoen
- verdoen
- wegdoen
- ontdoen
- welgang
- opendoen
- overdoen
- welvaart
- voordoen
- welvaren
- doenlijk
- dichtdoen
- onderdoen
- wonderwel
- weliswaar
- jeweetwel
- welluidend
- welgesteld
- dooddoener
- welsprekend
- weldoorvoed
- maldoenerij
- boetedoening
- welbespraakt