legereenheid
Dutch (Brabantic)
/ˈleː.ɣərˌeːn.ɦɛi̯t/
noun
Definitions
- army unit, military unit
Etymology
Compound from Dutch, Flemish leger (army, bed, lying, camp) + Dutch, Flemish eenheid (unity, unit, oneness, uniformity, a unit).
Origin
Dutch (Brabantic)
eenheid
Gloss
unity, unit, oneness, uniformity, a unit
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- leaguer English
- bedleger Dutch, Flemish
- besturingseenheid Dutch, Flemish
- dijkleger Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenheidsmatrix Dutch, Flemish
- eenheidsstaat Dutch, Flemish
- eenheidstaal Dutch, Flemish
- eenheidsuitgang Dutch, Flemish
- eenheidsvector Dutch, Flemish
- eenheidsworst Dutch, Flemish
- expeditieleger Dutch, Flemish
- gevechtseenheid Dutch, Flemish
- keurleger Dutch, Flemish
- landleger Dutch, Flemish
- leger Dutch, Flemish
- legeraanvoerder Dutch, Flemish
- legeraanvoerster Dutch, Flemish
- legerarts Dutch, Flemish
- legerkamp Dutch, Flemish
- legerkist Dutch, Flemish
- legerkorps Dutch, Flemish
- legerleider Dutch, Flemish
- legerleiding Dutch, Flemish
- legerofficier Dutch, Flemish
- munteenheid Dutch, Flemish
- reserveleger Dutch, Flemish
- *legrą Proto-Germanic
- eenheit Middle Dutch
- leger Middle Dutch
- eenheid Afrikaans
- leër Afrikaans
- marionettenleger Chinese
- een
- leger
- eenheid
- bedleger
- landleger
- legerkamp
- keurleger
- legerkist
- dijkleger
- legerarts
- legerkorps
- legerleider
- munteenheid
- eenheidstaal
- legerleiding
- reserveleger
- legerofficier
- eenheidsstaat
- eenheidsworst
- eenheidsvector
- eenheidsmatrix
- expeditieleger
- gevechtseenheid
- legeraanvoerder
- eenheidsuitgang
- legeraanvoerster
- besturingseenheid