eenheidsuitgang
Dutch (Brabantic)
/ˈeːn.ɦɛi̯tsˌœy̯t.xɑŋ/
noun
Definitions
- (grammar) A single ending for a given grammatical category (e.g. person, gender, number).
Etymology
Compound from Dutch, Flemish eenheid (unity, unit, oneness, uniformity, a unit) + Dutch, Flemish uitgang (exit).
Origin
Dutch (Brabantic)
uitgang
Gloss
exit
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- besturingseenheid Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenheidsmatrix Dutch, Flemish
- eenheidsstaat Dutch, Flemish
- eenheidstaal Dutch, Flemish
- eenheidsvector Dutch, Flemish
- eenheidsworst Dutch, Flemish
- gevechtseenheid Dutch, Flemish
- legereenheid Dutch, Flemish
- munteenheid Dutch, Flemish
- nooduitgang Dutch, Flemish
- uitgang Dutch, Flemish
- uitgangspunt Dutch, Flemish
- eenheit Middle Dutch
- ūtgang Middle Dutch
- eenheid Afrikaans