besturingseenheid
Dutch (Brabantic)
/bəˈstyː.rɪŋsˌeːn.ɦɛi̯t/
noun
Definitions
- A control unit input device for controlling a piece of hardware.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish besturing (drive, operation) + Dutch, Flemish eenheid (unity, unit, oneness, uniformity, a unit).
Origin
Dutch (Brabantic)
eenheid
Gloss
unity, unit, oneness, uniformity, a unit
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- besturen Dutch, Flemish
- besturing Dutch, Flemish
- besturingsbus Dutch, Flemish
- besturingssysteem Dutch, Flemish
- een Dutch, Flemish
- eenheid Dutch, Flemish
- eenheidsmatrix Dutch, Flemish
- eenheidsstaat Dutch, Flemish
- eenheidstaal Dutch, Flemish
- eenheidsuitgang Dutch, Flemish
- eenheidsvector Dutch, Flemish
- eenheidsworst Dutch, Flemish
- gevechtseenheid Dutch, Flemish
- legereenheid Dutch, Flemish
- munteenheid Dutch, Flemish
- eenheit Middle Dutch
- eenheid Afrikaans