zichtbaar
Dutch (Brabantic)
/ˈzɪxtbaːr/
adj
Definitions
- visible
Etymology
Borrowed from German sichtbar suffix from Dutch, Flemish zicht (sickle, sight, view).
Origin
Dutch (Brabantic)
zicht
Gloss
sickle, sight, view
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
鎌
Emoji
🌛 🌜️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Sicht German
- Sichtbarkeit German
- sichtbar German
- sichtbarlich German
- unsichtbar German
- doorzichtig Dutch, Flemish
- gezicht Dutch, Flemish
- inzicht Dutch, Flemish
- kortzichtig Dutch, Flemish
- omzichtig Dutch, Flemish
- onderwaterzicht Dutch, Flemish
- onzichtbaar Dutch, Flemish
- onzichtbaarheid Dutch, Flemish
- opzicht Dutch, Flemish
- overzicht Dutch, Flemish
- toezicht Dutch, Flemish
- uitzicht Dutch, Flemish
- vooruitzicht Dutch, Flemish
- voorzicht Dutch, Flemish
- zicht Dutch, Flemish
- zichtbaarheid Dutch, Flemish
- zichtrekening Dutch, Flemish
- sichte Middle Dutch
- onsigbaar Afrikaans
- sig Afrikaans
- sigbaar Afrikaans