welvaren
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɛlˌvaːrə(n)/
verb
Definitions
- to prosper, thrive
Etymology
Compound from Dutch, Flemish wel (well, good, indeed) + Dutch, Flemish varen (sail, navigate, fare, fern).
Origin
Dutch (Brabantic)
varen
Gloss
sail, navigate, fare, fern
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
帆
Emoji
⛵️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Noordsvaarder Dutch, Flemish
- Oostvaarder Dutch, Flemish
- aanvaren Dutch, Flemish
- bevaren Dutch, Flemish
- boomvaren Dutch, Flemish
- doorvaren Dutch, Flemish
- eikvaren Dutch, Flemish
- ervaren Dutch, Flemish
- jawel Dutch, Flemish
- jeweetwel Dutch, Flemish
- koopvaarder Dutch, Flemish
- noordvaarder Dutch, Flemish
- ofwel Dutch, Flemish
- ontvaren Dutch, Flemish
- onwel Dutch, Flemish
- overvaren Dutch, Flemish
- spelevaren Dutch, Flemish
- vaarboom Dutch, Flemish
- vaarder Dutch, Flemish
- vaargeul Dutch, Flemish
- vaartuig Dutch, Flemish
- vaarwater Dutch, Flemish
- vaarweg Dutch, Flemish
- varen Dutch, Flemish
- vervaren Dutch, Flemish
- voortvaren Dutch, Flemish
- wel Dutch, Flemish
- welbespraakt Dutch, Flemish
- weldoener Dutch, Flemish
- weldoorvoed Dutch, Flemish
- weleer Dutch, Flemish
- welgang Dutch, Flemish
- welgesteld Dutch, Flemish
- weliswaar Dutch, Flemish
- welluidend Dutch, Flemish
- welnee Dutch, Flemish
- welsprekend Dutch, Flemish
- welvaart Dutch, Flemish
- wonderwel Dutch, Flemish
- vāren Middle Dutch
- wel Middle Dutch
- wel
- varen
- jawel
- ofwel
- onwel
- welnee
- weleer
- vaarder
- vaarweg
- ervaren
- welgang
- bevaren
- vervaren
- aanvaren
- vaartuig
- welvaart
- vaargeul
- ontvaren
- vaarboom
- eikvaren
- overvaren
- doorvaren
- wonderwel
- vaarwater
- boomvaren
- weldoener
- weliswaar
- jeweetwel
- spelevaren
- voortvaren
- welluidend
- welgesteld
- koopvaarder
- welsprekend
- weldoorvoed
- Oostvaarder
- noordvaarder
- welbespraakt
- Noordsvaarder