spanning
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- tension
- voltage
Etymology
Suffix from Dutch, Flemish spannen (stretch, span, strain, tighten).
Origin
Dutch (Brabantic)
spannen
Gloss
stretch, span, strain, tighten
Concept
Semantic Field
Basic actions and technology
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanspannen Dutch, Flemish
- bron Dutch, Flemish
- eedgespan Dutch, Flemish
- gelijk Dutch, Flemish
- gelijkspanning Dutch, Flemish
- hoog Dutch, Flemish
- hoogspanning Dutch, Flemish
- inspannen Dutch, Flemish
- laag Dutch, Flemish
- laagspanning Dutch, Flemish
- meter Dutch, Flemish
- onderspannen Dutch, Flemish
- ontspannen Dutch, Flemish
- oppervlakte Dutch, Flemish
- oppervlaktespanning Dutch, Flemish
- opspannen Dutch, Flemish
- overspannen Dutch, Flemish
- overspanning Dutch, Flemish
- samenspannen Dutch, Flemish
- snelspanner Dutch, Flemish
- spanbroek Dutch, Flemish
- spandoek Dutch, Flemish
- spannen Dutch, Flemish
- spanningsbron Dutch, Flemish
- spanningsmeter Dutch, Flemish
- weerspannig Dutch, Flemish
- wisselen Dutch, Flemish
- wisselspanning Dutch, Flemish
- spaning Indonesian
- spannen Middle Dutch
- laag
- hoog
- bron
- meter
- gelijk
- spannen
- wisselen
- spandoek
- eedgespan
- opspannen
- inspannen
- spanbroek
- aanspannen
- ontspannen
- overspannen
- oppervlakte
- weerspannig
- snelspanner
- samenspannen
- laagspanning
- hoogspanning
- overspanning
- onderspannen
- spanningsbron
- wisselspanning
- gelijkspanning
- spanningsmeter
- oppervlaktespanning