roofzucht
Dutch (Brabantic)
/ˈroːf.sʏxt/
noun
Definitions
- rapaciousness, proclivity to stealing
Etymology
Compound from Dutch, Flemish roven (rob, steal) + Dutch, Flemish zucht (pathological desire, desire, illness, sickness).
Origin
Dutch (Brabantic)
zucht
Gloss
pathological desire, desire, illness, sickness
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Action/Process
Kanji
欲
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bemoeizucht Dutch, Flemish
- beroven Dutch, Flemish
- blauwzucht Dutch, Flemish
- boekenzucht Dutch, Flemish
- broodroven Dutch, Flemish
- drankzucht Dutch, Flemish
- geelzucht Dutch, Flemish
- genotzucht Dutch, Flemish
- hebzucht Dutch, Flemish
- heerszucht Dutch, Flemish
- ijverzucht Dutch, Flemish
- oorlogzucht Dutch, Flemish
- regeerzucht Dutch, Flemish
- roofdier Dutch, Flemish
- roofgier Dutch, Flemish
- roofridder Dutch, Flemish
- roofvis Dutch, Flemish
- roofvogel Dutch, Flemish
- roofzoogdier Dutch, Flemish
- roofzuchtig Dutch, Flemish
- roven Dutch, Flemish
- rover Dutch, Flemish
- schimpzucht Dutch, Flemish
- schraapzucht Dutch, Flemish
- speelzucht Dutch, Flemish
- spilzucht Dutch, Flemish
- staatzucht Dutch, Flemish
- statuszucht Dutch, Flemish
- vernielzucht Dutch, Flemish
- verzamelzucht Dutch, Flemish
- vetzucht Dutch, Flemish
- vraatzucht Dutch, Flemish
- winzucht Dutch, Flemish
- zelfzucht Dutch, Flemish
- zucht Dutch, Flemish
- rôven Middle Dutch
- sucht Middle Dutch
- soktu Sranan Tongo
- roven
- rover
- zucht
- beroven
- roofvis
- vetzucht
- winzucht
- roofdier
- hebzucht
- roofgier
- roofvogel
- geelzucht
- zelfzucht
- spilzucht
- genotzucht
- heerszucht
- roofridder
- vraatzucht
- staatzucht
- speelzucht
- broodroven
- blauwzucht
- ijverzucht
- drankzucht
- statuszucht
- oorlogzucht
- schimpzucht
- roofzuchtig
- bemoeizucht
- boekenzucht
- regeerzucht
- roofzoogdier
- schraapzucht
- vernielzucht
- verzamelzucht