partijleider
Dutch (Brabantic)
/pɑrˈtɛi̯ˌlɛi̯.dər/
noun
Definitions
- party leader leader of a political party
Etymology
Compound from Dutch, Flemish partij (party, group) + Dutch, Flemish leider (leader).
Origin
Dutch (Brabantic)
leider
Gloss
leader
Kanji
長
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bandleider Dutch, Flemish
- bejaardenpartij Dutch, Flemish
- berenleider Dutch, Flemish
- burgerpartij Dutch, Flemish
- coalitiepartij Dutch, Flemish
- getuigenispartij Dutch, Flemish
- knokpartij Dutch, Flemish
- legerleider Dutch, Flemish
- leiden Dutch, Flemish
- leider Dutch, Flemish
- leiderschap Dutch, Flemish
- machtspartij Dutch, Flemish
- marktleider Dutch, Flemish
- milieupartij Dutch, Flemish
- oppositieleider Dutch, Flemish
- partij Dutch, Flemish
- partijcongres Dutch, Flemish
- partijdier Dutch, Flemish
- partijganger Dutch, Flemish
- partijleidster Dutch, Flemish
- partijlijn Dutch, Flemish
- partijpolitiek Dutch, Flemish
- partijraad Dutch, Flemish
- regeringsleider Dutch, Flemish
- scheldpartij Dutch, Flemish
- schietpartij Dutch, Flemish
- spelleider Dutch, Flemish
- steekpartij Dutch, Flemish
- tegenpartij Dutch, Flemish
- vechtpartij Dutch, Flemish
- waterpartij Dutch, Flemish
- zaadleider Dutch, Flemish
- zusterpartij Dutch, Flemish
- zwelgpartij Dutch, Flemish
- partai Indonesian
- partie Middle Dutch
- leier Afrikaans
- party Afrikaans
- partyleier Afrikaans
- partèi Sranan Tongo
- leider
- leiden
- partij
- partijraad
- spelleider
- bandleider
- partijlijn
- partijdier
- zaadleider
- knokpartij
- tegenpartij
- vechtpartij
- berenleider
- legerleider
- marktleider
- leiderschap
- steekpartij
- waterpartij
- zwelgpartij
- scheldpartij
- burgerpartij
- schietpartij
- milieupartij
- partijganger
- machtspartij
- zusterpartij
- partijcongres
- partijleidster
- partijpolitiek
- coalitiepartij
- bejaardenpartij
- regeringsleider
- oppositieleider
- getuigenispartij