marktleider
Dutch (Brabantic)
/ˈmɑrktˌlɛi̯.dər/
noun
Definitions
- market leader
Etymology
Compound from Dutch, Flemish markt (market) + Dutch, Flemish leider (leader).
Origin
Dutch (Brabantic)
leider
Gloss
leader
Kanji
長
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aandelenmarkt Dutch, Flemish
- afzetmarkt Dutch, Flemish
- bandleider Dutch, Flemish
- berenleider Dutch, Flemish
- botermarkt Dutch, Flemish
- geldmarkt Dutch, Flemish
- huizenmarkt Dutch, Flemish
- hypermarkt Dutch, Flemish
- jaarmarkt Dutch, Flemish
- kapitaalmarkt Dutch, Flemish
- kerstmarkt Dutch, Flemish
- legerleider Dutch, Flemish
- leiden Dutch, Flemish
- leider Dutch, Flemish
- leiderschap Dutch, Flemish
- luizenmarkt Dutch, Flemish
- markt Dutch, Flemish
- marktconform Dutch, Flemish
- marktdenken Dutch, Flemish
- marktfalen Dutch, Flemish
- marktkraam Dutch, Flemish
- marktplaats Dutch, Flemish
- marktplein Dutch, Flemish
- marktwaarde Dutch, Flemish
- marktwerking Dutch, Flemish
- oppositieleider Dutch, Flemish
- partijleider Dutch, Flemish
- regeringsleider Dutch, Flemish
- rommelmarkt Dutch, Flemish
- slavenmarkt Dutch, Flemish
- spelleider Dutch, Flemish
- supermarkt Dutch, Flemish
- veemarkt Dutch, Flemish
- vlooienmarkt Dutch, Flemish
- vogeltjesmarkt Dutch, Flemish
- vrijmarkt Dutch, Flemish
- woningmarkt Dutch, Flemish
- zaadleider Dutch, Flemish
- market Middle Dutch
- leier Afrikaans
- mark Afrikaans
- markt
- leider
- leiden
- veemarkt
- geldmarkt
- jaarmarkt
- vrijmarkt
- hypermarkt
- afzetmarkt
- marktfalen
- botermarkt
- supermarkt
- zaadleider
- spelleider
- bandleider
- marktkraam
- marktplein
- kerstmarkt
- huizenmarkt
- berenleider
- legerleider
- marktwaarde
- leiderschap
- slavenmarkt
- marktdenken
- luizenmarkt
- marktplaats
- rommelmarkt
- woningmarkt
- vlooienmarkt
- partijleider
- marktconform
- marktwerking
- aandelenmarkt
- kapitaalmarkt
- vogeltjesmarkt
- regeringsleider
- oppositieleider