koopwaar
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- merchandise
Etymology
Compound from Dutch, Flemish kopen (buy) + Dutch, Flemish waar (true, ware, attention, where, care, product, goods offered for sale use, wares).
Origin
Dutch (Brabantic)
waar
Gloss
true, ware, attention, where, care, product, goods offered for sale use, wares
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Property
Kanji
産
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankopen Dutch, Flemish
- afkopen Dutch, Flemish
- bekopen Dutch, Flemish
- deegwaar Dutch, Flemish
- eetwaar Dutch, Flemish
- etenswaar Dutch, Flemish
- handelswaar Dutch, Flemish
- ijzerwarenwinkel Dutch, Flemish
- inkopen Dutch, Flemish
- koophuis Dutch, Flemish
- koopstad Dutch, Flemish
- koopwoning Dutch, Flemish
- kopen Dutch, Flemish
- meewarig Dutch, Flemish
- omkopen Dutch, Flemish
- rookwaar Dutch, Flemish
- spekkoper Dutch, Flemish
- vanwaar Dutch, Flemish
- verkopen Dutch, Flemish
- vleeswaar Dutch, Flemish
- voorwaar Dutch, Flemish
- waar Dutch, Flemish
- waarachtig Dutch, Flemish
- waarborgen Dutch, Flemish
- waarheen Dutch, Flemish
- waarheid Dutch, Flemish
- waarlijk Dutch, Flemish
- waarnemen Dutch, Flemish
- waarom Dutch, Flemish
- waarschijnlijk Dutch, Flemish
- waarsman Dutch, Flemish
- weliswaar Dutch, Flemish
- côpen Middle Dutch
- waer Middle Dutch
- wāer Middle Dutch
- koop Afrikaans
- waar Afrikaans
- waar
- kopen
- waarom
- omkopen
- afkopen
- bekopen
- eetwaar
- inkopen
- vanwaar
- deegwaar
- waarsman
- waarheid
- aankopen
- koopstad
- rookwaar
- koophuis
- meewarig
- waarlijk
- voorwaar
- verkopen
- waarheen
- waarnemen
- vleeswaar
- spekkoper
- weliswaar
- etenswaar
- koopwoning
- waarborgen
- waarachtig
- handelswaar
- waarschijnlijk
- ijzerwarenwinkel