grijsharig
Dutch (Brabantic)
/ˌɣrɛi̯sˈɦaː.rəx/
adj
Definitions
- grey-haired, having grey hair
Etymology
Affix from Dutch, Flemish grijs (grey, gray) + Dutch, Flemish haar (hair, her, haar, dry wind).
Origin
Dutch (Brabantic)
haar
Gloss
hair, her, haar, dry wind
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
髪
Emoji
👱 👱♀️ 👱♂️ 🦳
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- baardhaar Dutch, Flemish
- beharing Dutch, Flemish
- blauwgrijs Dutch, Flemish
- grijs Dutch, Flemish
- grijsachtig Dutch, Flemish
- grijsblauw Dutch, Flemish
- grijsrijden Dutch, Flemish
- grijswater Dutch, Flemish
- grijzig Dutch, Flemish
- haar Dutch, Flemish
- haarbal Dutch, Flemish
- haarband Dutch, Flemish
- haarborstel Dutch, Flemish
- haardos Dutch, Flemish
- haardroger Dutch, Flemish
- haarnaald Dutch, Flemish
- haarschuier Dutch, Flemish
- haarspeld Dutch, Flemish
- haarspray Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- haaruitval Dutch, Flemish
- haarverf Dutch, Flemish
- haarverlies Dutch, Flemish
- harig Dutch, Flemish
- kortharig Dutch, Flemish
- langharig Dutch, Flemish
- melkboerenhondenhaar Dutch, Flemish
- okselhaar Dutch, Flemish
- roodhaar Dutch, Flemish
- roodharig Dutch, Flemish
- snorhaar Dutch, Flemish
- veldgrijs Dutch, Flemish
- wolharig Dutch, Flemish
- zweephaar Dutch, Flemish
- grijs Middle Dutch
- haer Middle Dutch
- grys Afrikaans
- haar Afrikaans
- haar
- harig
- grijs
- haarbal
- grijzig
- haardos
- beharing
- haarverf
- snorhaar
- wolharig
- haarstuk
- roodhaar
- haarband
- okselhaar
- roodharig
- veldgrijs
- baardhaar
- haarnaald
- haarspeld
- haarspray
- zweephaar
- kortharig
- langharig
- grijsblauw
- haardroger
- haaruitval
- grijswater
- blauwgrijs
- haarborstel
- grijsachtig
- haarverlies
- grijsrijden
- haarschuier
- melkboerenhondenhaar