kortharig
Dutch (Brabantic)
/ˈkɔrtˌɦaː.rəx/
adj
Definitions
- shorthaired
Etymology
Affix from Dutch, Flemish kort (short) + Dutch, Flemish haar (hair, her, haar, dry wind).
Origin
Dutch (Brabantic)
haar
Gloss
hair, her, haar, dry wind
Concept
Semantic Field
The body
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
髪
Emoji
👱 👱♀️ 👱♂️ 🦳
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- baardhaar Dutch, Flemish
- begrotingskort Dutch, Flemish
- beharing Dutch, Flemish
- grijsharig Dutch, Flemish
- haar Dutch, Flemish
- haarbal Dutch, Flemish
- haarband Dutch, Flemish
- haarborstel Dutch, Flemish
- haardos Dutch, Flemish
- haardroger Dutch, Flemish
- haarnaald Dutch, Flemish
- haarschuier Dutch, Flemish
- haarspeld Dutch, Flemish
- haarspray Dutch, Flemish
- haarstuk Dutch, Flemish
- haaruitval Dutch, Flemish
- haarverf Dutch, Flemish
- haarverlies Dutch, Flemish
- harig Dutch, Flemish
- kort Dutch, Flemish
- kortbij Dutch, Flemish
- kortelings Dutch, Flemish
- korten Dutch, Flemish
- kortheid Dutch, Flemish
- kortschrift Dutch, Flemish
- kortsluiten Dutch, Flemish
- kortstondig Dutch, Flemish
- kortzichtig Dutch, Flemish
- langharig Dutch, Flemish
- melkboerenhondenhaar Dutch, Flemish
- okselhaar Dutch, Flemish
- roodhaar Dutch, Flemish
- roodharig Dutch, Flemish
- snorhaar Dutch, Flemish
- tekort Dutch, Flemish
- wolharig Dutch, Flemish
- zweephaar Dutch, Flemish
- corto Spanish, Castilian
- cort Middle Dutch
- haer Middle Dutch
- haar Afrikaans
- kort Afrikaans
- haar
- kort
- harig
- tekort
- korten
- haarbal
- haardos
- kortbij
- beharing
- haarverf
- kortheid
- snorhaar
- wolharig
- haarstuk
- roodhaar
- haarband
- okselhaar
- roodharig
- baardhaar
- haarnaald
- haarspeld
- haarspray
- zweephaar
- langharig
- grijsharig
- haardroger
- haaruitval
- kortelings
- kortsluiten
- haarborstel
- kortzichtig
- kortstondig
- haarverlies
- haarschuier
- kortschrift
- begrotingskort
- melkboerenhondenhaar