geslachtsdaad
Dutch (Brabantic)
/ɣəˈslɑx(t)sˌdaːt/
noun
Definitions
- sexual intercourse
Etymology
Compound from Dutch, Flemish geslacht (gender, sex, lineage, genitals) + Dutch, Flemish daad (deed, act, doing, action).
Origin
Dutch (Brabantic)
daad
Gloss
deed, act, doing, action
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- baldadig Dutch, Flemish
- daad Dutch, Flemish
- daadkracht Dutch, Flemish
- daadzaak Dutch, Flemish
- dadeloos Dutch, Flemish
- dadendrang Dutch, Flemish
- dader Dutch, Flemish
- geslacht Dutch, Flemish
- geslachtloos Dutch, Flemish
- geslachtsgemeenschap Dutch, Flemish
- geslachtsidentiteit Dutch, Flemish
- geslachtsklier Dutch, Flemish
- geslachtsloos Dutch, Flemish
- geslachtsrijp Dutch, Flemish
- geslachtsroede Dutch, Flemish
- geslachtsverkeer Dutch, Flemish
- geslachtswapen Dutch, Flemish
- geslachtsziekte Dutch, Flemish
- gewelddadig Dutch, Flemish
- gruweldaad Dutch, Flemish
- halfslachtig Dutch, Flemish
- heldendaad Dutch, Flemish
- krachtdaad Dutch, Flemish
- krachtdadig Dutch, Flemish
- liefdadig Dutch, Flemish
- misdaad Dutch, Flemish
- nageslacht Dutch, Flemish
- overdaad Dutch, Flemish
- schanddaad Dutch, Flemish
- toongeslacht Dutch, Flemish
- voorgeslacht Dutch, Flemish
- wandaad Dutch, Flemish
- weldaad Dutch, Flemish
- dâet Middle Dutch
- geslachte Middle Dutch
- daad Afrikaans
- *dād Old Dutch
- geslacht Western Frisian
- daad
- dader
- wandaad
- weldaad
- misdaad
- geslacht
- daadzaak
- baldadig
- overdaad
- dadeloos
- liefdadig
- krachtdaad
- daadkracht
- heldendaad
- schanddaad
- gruweldaad
- nageslacht
- dadendrang
- gewelddadig
- krachtdadig
- geslachtloos
- halfslachtig
- voorgeslacht
- toongeslacht
- geslachtsloos
- geslachtsrijp
- geslachtsklier
- geslachtsroede
- geslachtswapen
- geslachtsziekte
- geslachtsverkeer
- geslachtsidentiteit
- geslachtsgemeenschap