werper
Dutch (Brabantic)
/ˈʋɛr.pər/
noun
Definitions
- thrower
Etymology
Inherited from Middle Dutch werpere affix from Dutch, Flemish werpen (throw, cast).
Origin
Dutch (Brabantic)
werpen
Gloss
throw, cast
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanwerpen Dutch, Flemish
- afwerpen Dutch, Flemish
- bewerpen Dutch, Flemish
- bom Dutch, Flemish
- bommenwerper Dutch, Flemish
- discuswerpen Dutch, Flemish
- duikbommenwerper Dutch, Flemish
- granaatwerper Dutch, Flemish
- inwerpen Dutch, Flemish
- langwerpig Dutch, Flemish
- onderwerp Dutch, Flemish
- onderwerpen Dutch, Flemish
- ontwerpen Dutch, Flemish
- raket Dutch, Flemish
- raketwerper Dutch, Flemish
- schijn Dutch, Flemish
- schijnwerper Dutch, Flemish
- speerwerper Dutch, Flemish
- tegenwerpen Dutch, Flemish
- toewerpen Dutch, Flemish
- tussenwerpen Dutch, Flemish
- uitwerpen Dutch, Flemish
- verwerpen Dutch, Flemish
- vlammenwerper Dutch, Flemish
- voorwerp Dutch, Flemish
- wegwerpen Dutch, Flemish
- werpen Dutch, Flemish
- werphout Dutch, Flemish
- werpmes Dutch, Flemish
- werpschijf Dutch, Flemish
- werpspies Dutch, Flemish
- werpster Dutch, Flemish
- werpen Middle Dutch
- werpere Middle Dutch
- bomwerper Afrikaans
- bom
- raket
- schijn
- werpen
- werpmes
- afwerpen
- inwerpen
- bewerpen
- werpster
- werphout
- voorwerp
- werpspies
- verwerpen
- toewerpen
- wegwerpen
- onderwerp
- uitwerpen
- aanwerpen
- ontwerpen
- werpschijf
- langwerpig
- raketwerper
- speerwerper
- tegenwerpen
- onderwerpen
- bommenwerper
- discuswerpen
- schijnwerper
- tussenwerpen
- granaatwerper
- vlammenwerper
- duikbommenwerper