spreekuur
Dutch (Brabantic)
/ˈspreːkyːr/
noun
Definitions
- consulting hour
Etymology
Compound from Dutch, Flemish spreken (speak) + Dutch, Flemish uur (hour).
Origin
Dutch (Brabantic)
uur
Gloss
hour
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aanspreken Dutch, Flemish
- achturig Dutch, Flemish
- afspreken Dutch, Flemish
- avonduur Dutch, Flemish
- bespreken Dutch, Flemish
- buikspreken Dutch, Flemish
- gymnastiekuur Dutch, Flemish
- halfuur Dutch, Flemish
- inspreken Dutch, Flemish
- kwaadspreken Dutch, Flemish
- lesuur Dutch, Flemish
- manuur Dutch, Flemish
- middaguur Dutch, Flemish
- nuluurcontract Dutch, Flemish
- speruur Dutch, Flemish
- spitsuur Dutch, Flemish
- spreekbeurt Dutch, Flemish
- spreekbuis Dutch, Flemish
- spreekkamer Dutch, Flemish
- spreekkoor Dutch, Flemish
- spreekstalmeester Dutch, Flemish
- spreektaal Dutch, Flemish
- spreekwijze Dutch, Flemish
- spreekwoord Dutch, Flemish
- spreken Dutch, Flemish
- spreker Dutch, Flemish
- tegenspreken Dutch, Flemish
- uitspreken Dutch, Flemish
- uur Dutch, Flemish
- uurglas Dutch, Flemish
- uurloon Dutch, Flemish
- uurwerk Dutch, Flemish
- valuur Dutch, Flemish
- verspreken Dutch, Flemish
- weerspreken Dutch, Flemish
- werkuur Dutch, Flemish
- sprēken Middle Dutch
- ure Middle Dutch
- uur Afrikaans
- yuru Sranan Tongo
- uur
- manuur
- valuur
- lesuur
- speruur
- uurwerk
- werkuur
- uurloon
- halfuur
- spreker
- spreken
- uurglas
- spitsuur
- achturig
- avonduur
- middaguur
- afspreken
- inspreken
- bespreken
- verspreken
- uitspreken
- spreekbuis
- aanspreken
- spreekkoor
- spreektaal
- spreekbeurt
- spreekkamer
- buikspreken
- spreekwoord
- spreekwijze
- weerspreken
- tegenspreken
- kwaadspreken
- gymnastiekuur
- nuluurcontract
- spreekstalmeester