soorteigen
Dutch (Brabantic)
/ˌsoːrtˈɛi̯.ɣə(n)/
adj
Definitions
- specific to or typical for a given species; natural
Etymology
Compound from Dutch, Flemish soort (species, type) + Dutch, Flemish eigen (own, self, proper).
Origin
Dutch (Brabantic)
eigen
Gloss
own, self, proper
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bodemsoort Dutch, Flemish
- diersoort Dutch, Flemish
- eigen Dutch, Flemish
- eigenaar Dutch, Flemish
- eigenaard Dutch, Flemish
- eigenaardig Dutch, Flemish
- eigendom Dutch, Flemish
- eigenen Dutch, Flemish
- eigenlijk Dutch, Flemish
- eigennaam Dutch, Flemish
- eigenrechter Dutch, Flemish
- eigenschap Dutch, Flemish
- eigenvector Dutch, Flemish
- eigenwaarde Dutch, Flemish
- eigenwarmte Dutch, Flemish
- eigenzinnig Dutch, Flemish
- leemsoort Dutch, Flemish
- lijfeigen Dutch, Flemish
- ondersoort Dutch, Flemish
- plantensoort Dutch, Flemish
- soort Dutch, Flemish
- soortelijk Dutch, Flemish
- soortenrijkdom Dutch, Flemish
- soortgelijk Dutch, Flemish
- soortgenoot Dutch, Flemish
- soortnaam Dutch, Flemish
- sorteren Dutch, Flemish
- taaleigen Dutch, Flemish
- toonsoort Dutch, Flemish
- typesoort Dutch, Flemish
- woordsoort Dutch, Flemish
- eigen Middle Dutch
- sorte Middle Dutch
- eie Afrikaans
- soort Afrikaans
- eigi Sranan Tongo
- soort
- eigen
- eigenen
- eigenaar
- sorteren
- eigendom
- eigennaam
- leemsoort
- eigenlijk
- diersoort
- typesoort
- lijfeigen
- taaleigen
- soortnaam
- eigenaard
- toonsoort
- soortelijk
- bodemsoort
- ondersoort
- woordsoort
- eigenschap
- eigenwaarde
- soortgenoot
- eigenvector
- eigenaardig
- eigenwarmte
- soortgelijk
- eigenzinnig
- eigenrechter
- plantensoort
- soortenrijkdom