paardrijder
Dutch (Brabantic)
/ˈpaːrtˌrɛi̯.dər/
noun
Definitions
- A horserider, an equestrian.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish paard (horse) + Dutch, Flemish rijder (driver, rider).
Origin
Dutch (Brabantic)
rijder
Gloss
driver, rider
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- prad English
- doodrijder Dutch, Flemish
- fabrieksrijder Dutch, Flemish
- hobbelpaard Dutch, Flemish
- jaagpaard Dutch, Flemish
- kistrijder Dutch, Flemish
- menspaard Dutch, Flemish
- motorrijder Dutch, Flemish
- nijlpaard Dutch, Flemish
- paard Dutch, Flemish
- paardebloem Dutch, Flemish
- paardenbek Dutch, Flemish
- paardenbloem Dutch, Flemish
- paardenfluisteraar Dutch, Flemish
- paardenfokker Dutch, Flemish
- paardenkracht Dutch, Flemish
- paardenlul Dutch, Flemish
- paardenmiddel Dutch, Flemish
- paardenras Dutch, Flemish
- paardenrennen Dutch, Flemish
- paardenrookvlees Dutch, Flemish
- paardenstaart Dutch, Flemish
- paardenstal Dutch, Flemish
- paardentram Dutch, Flemish
- paardenvijg Dutch, Flemish
- paardmens Dutch, Flemish
- paradepaard Dutch, Flemish
- renpaard Dutch, Flemish
- rijden Dutch, Flemish
- rijder Dutch, Flemish
- rijpaard Dutch, Flemish
- rivierpaard Dutch, Flemish
- spookrijder Dutch, Flemish
- stoompaard Dutch, Flemish
- trekpaard Dutch, Flemish
- veulenpaard Dutch, Flemish
- werkpaard Dutch, Flemish
- zeepaard Dutch, Flemish
- pert Middle Dutch
- rider Middle Dutch
- perd Afrikaans
- paard
- rijden
- rijder
- rijpaard
- zeepaard
- renpaard
- trekpaard
- paardmens
- werkpaard
- jaagpaard
- menspaard
- nijlpaard
- paardenbek
- paardenlul
- paardenras
- stoompaard
- kistrijder
- doodrijder
- paradepaard
- motorrijder
- rivierpaard
- hobbelpaard
- paardentram
- paardenstal
- veulenpaard
- paardebloem
- paardenvijg
- spookrijder
- paardenbloem
- paardenstaart
- paardenrennen
- paardenkracht
- paardenfokker
- paardenmiddel
- fabrieksrijder
- paardenrookvlees
- paardenfluisteraar