motorrijder
Dutch (Brabantic)
/ˈmoː.tɔ(r)ˌrɛi̯.dər/
noun
Definitions
- motorbiker, motorcyclist
Etymology
Compound from Dutch, Flemish motor (engine, motorbike, motor, motorcycle) + Dutch, Flemish rijder (driver, rider).
Origin
Dutch (Brabantic)
rijder
Gloss
driver, rider
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- motor English
- achtmotorig Dutch, Flemish
- buitenboordmotor Dutch, Flemish
- dieselmotor Dutch, Flemish
- doodrijder Dutch, Flemish
- driemotorig Dutch, Flemish
- eenmotorig Dutch, Flemish
- elektromotor Dutch, Flemish
- fabrieksrijder Dutch, Flemish
- kistrijder Dutch, Flemish
- motor Dutch, Flemish
- motorbende Dutch, Flemish
- motorboot Dutch, Flemish
- motorcoureur Dutch, Flemish
- motorcrosser Dutch, Flemish
- motorengel Dutch, Flemish
- motorfiets Dutch, Flemish
- motoriek Dutch, Flemish
- motorjacht Dutch, Flemish
- motorkap Dutch, Flemish
- motormuis Dutch, Flemish
- motorolie Dutch, Flemish
- motorreis Dutch, Flemish
- motorrijtuig Dutch, Flemish
- motorrijwiel Dutch, Flemish
- motorschip Dutch, Flemish
- motorvoertuig Dutch, Flemish
- paardrijder Dutch, Flemish
- rijden Dutch, Flemish
- rijder Dutch, Flemish
- spookrijder Dutch, Flemish
- straalmotor Dutch, Flemish
- tweemotorig Dutch, Flemish
- verbrandingsmotor Dutch, Flemish
- viermotorig Dutch, Flemish
- vijfmotorig Dutch, Flemish
- zesmotorig Dutch, Flemish
- zoekmotor Dutch, Flemish
- motor Indonesian
- rider Middle Dutch
- motor
- rijden
- rijder
- motoriek
- motorkap
- motorboot
- motorolie
- motormuis
- zoekmotor
- motorreis
- motorfiets
- kistrijder
- eenmotorig
- motorjacht
- motorbende
- doodrijder
- zesmotorig
- motorengel
- motorschip
- driemotorig
- viermotorig
- paardrijder
- straalmotor
- dieselmotor
- tweemotorig
- achtmotorig
- vijfmotorig
- spookrijder
- elektromotor
- motorcrosser
- motorrijtuig
- motorrijwiel
- motorcoureur
- motorvoertuig
- fabrieksrijder
- buitenboordmotor
- verbrandingsmotor