ochtendjas
Dutch (Brabantic)
/ˈɔx.təntˌjɑs/
noun
Definitions
- dressing gown, bathrobe
Etymology
Compound from Dutch, Flemish ochtend (morning) + Dutch, Flemish jas (jack, knave).
Origin
Dutch (Brabantic)
jas
Gloss
jack, knave
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🎃
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- badjas Dutch, Flemish
- bontjas Dutch, Flemish
- dinsdagochtend Dutch, Flemish
- dinsdagsochtends Dutch, Flemish
- donderdagochtend Dutch, Flemish
- donderdagsochtends Dutch, Flemish
- grapjas Dutch, Flemish
- jas Dutch, Flemish
- kamerjas Dutch, Flemish
- klaverjassen Dutch, Flemish
- maandagochtend Dutch, Flemish
- maandagsochtends Dutch, Flemish
- ochtend Dutch, Flemish
- ochtendhumeur Dutch, Flemish
- ochtendschemering Dutch, Flemish
- ochtendspitsuur Dutch, Flemish
- ochtendstond Dutch, Flemish
- overjas Dutch, Flemish
- overmorgenochtend Dutch, Flemish
- pandjesjas Dutch, Flemish
- regenjas Dutch, Flemish
- vrijdagochtend Dutch, Flemish
- vrijdagsochtends Dutch, Flemish
- woensdagochtend Dutch, Flemish
- woensdagsochtends Dutch, Flemish
- zaterdagochtend Dutch, Flemish
- zaterdagsochtends Dutch, Flemish
- zondagochtend Dutch, Flemish
- zondagsochtends Dutch, Flemish
- jas Indonesian
- ochtent Middle Dutch
- jas Afrikaans
- oggend Afrikaans
- jas
- badjas
- grapjas
- bontjas
- overjas
- ochtend
- regenjas
- kamerjas
- pandjesjas
- klaverjassen
- ochtendstond
- ochtendhumeur
- zondagochtend
- dinsdagochtend
- maandagochtend
- vrijdagochtend
- woensdagochtend
- ochtendspitsuur
- zondagsochtends
- zaterdagochtend
- maandagsochtends
- donderdagochtend
- dinsdagsochtends
- vrijdagsochtends
- ochtendschemering
- woensdagsochtends
- zaterdagsochtends
- overmorgenochtend
- donderdagsochtends