naamloos
Dutch (Brabantic)
/ˈnaːm.loːs/
adj
Definitions
- nameless, anonymous
Etymology
Inherited from Middle Dutch nameloos suffix from Dutch, Flemish naam (name, noun, nominal).
Origin
Dutch (Brabantic)
naam
Gloss
name, noun, nominal
Concept
Semantic Field
Speech and language
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
名
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- name English
- nameless English
- namelessly English
- namelessness English
- achternaam Dutch, Flemish
- artiestennaam Dutch, Flemish
- bijnaam Dutch, Flemish
- boekennaam Dutch, Flemish
- carnavalsnaam Dutch, Flemish
- deknaam Dutch, Flemish
- doopnaam Dutch, Flemish
- eigennaam Dutch, Flemish
- familienaam Dutch, Flemish
- gelijknamig Dutch, Flemish
- geuzennaam Dutch, Flemish
- koosnaam Dutch, Flemish
- landnaam Dutch, Flemish
- landsnaam Dutch, Flemish
- maandnaam Dutch, Flemish
- naam Dutch, Flemish
- naambord Dutch, Flemish
- naamchristen Dutch, Flemish
- naamdag Dutch, Flemish
- naamdrager Dutch, Flemish
- naamgenoot Dutch, Flemish
- naamgever Dutch, Flemish
- naamval Dutch, Flemish
- naamvers Dutch, Flemish
- naamwaarde Dutch, Flemish
- naamwoord Dutch, Flemish
- persoonsnaam Dutch, Flemish
- plaatsnaam Dutch, Flemish
- roepnaam Dutch, Flemish
- schuilnaam Dutch, Flemish
- soortnaam Dutch, Flemish
- straatnaam Dutch, Flemish
- troetelnaam Dutch, Flemish
- vleinaam Dutch, Flemish
- voornaamwoord Dutch, Flemish
- nameles Middle English
- nama lengkap Indonesian
- name Middle Dutch
- nameloos Middle Dutch
- naam Afrikaans
- naam
- bijnaam
- deknaam
- naamdag
- naamval
- landnaam
- roepnaam
- doopnaam
- vleinaam
- naamvers
- koosnaam
- naambord
- maandnaam
- landsnaam
- naamwoord
- naamgever
- eigennaam
- soortnaam
- boekennaam
- naamwaarde
- straatnaam
- geuzennaam
- schuilnaam
- plaatsnaam
- naamgenoot
- naamdrager
- achternaam
- troetelnaam
- familienaam
- gelijknamig
- persoonsnaam
- naamchristen
- carnavalsnaam
- artiestennaam
- voornaamwoord