maatcilinder
Dutch (Brabantic)
/ˈmaːt.siˌlɪn.dər/
noun
Definitions
- A measuring cylinder.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish maat (measure, size, mate, partner, friend, bar, colleague, helper) + Dutch, Flemish cilinder.
Origin
Dutch (Brabantic)
cilinder
Gloss
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- celmaat Dutch, Flemish
- cilinder Dutch, Flemish
- cilindercoördinaten Dutch, Flemish
- cilinderdeur Dutch, Flemish
- cilinderhoed Dutch, Flemish
- cilindrisch Dutch, Flemish
- driecilinder Dutch, Flemish
- inhoudsmaat Dutch, Flemish
- koksmaat Dutch, Flemish
- ledemaat Dutch, Flemish
- lengtemaat Dutch, Flemish
- maat Dutch, Flemish
- maatbeker Dutch, Flemish
- maatje Dutch, Flemish
- maatlepel Dutch, Flemish
- maatpak Dutch, Flemish
- maatregel Dutch, Flemish
- maatschap Dutch, Flemish
- maatstaf Dutch, Flemish
- maatstreep Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- mateloos Dutch, Flemish
- matennaaier Dutch, Flemish
- matig Dutch, Flemish
- middelmatig Dutch, Flemish
- regelmaat Dutch, Flemish
- rolmaat Dutch, Flemish
- schoenmaat Dutch, Flemish
- schuifmaat Dutch, Flemish
- strafmaat Dutch, Flemish
- teammaat Dutch, Flemish
- vlaktemaat Dutch, Flemish
- zuurstofcilinder Dutch, Flemish
- cylindre French
- mate Middle Dutch
- maat Afrikaans
- maat
- matig
- maatje
- rolmaat
- celmaat
- maatpak
- teammaat
- maatstaf
- mateloos
- ledemaat
- koksmaat
- cilinder
- maatschap
- maatwoord
- regelmaat
- maatlepel
- maatbeker
- maatregel
- strafmaat
- schuifmaat
- lengtemaat
- vlaktemaat
- maatstreep
- schoenmaat
- middelmatig
- matennaaier
- cilindrisch
- inhoudsmaat
- cilinderhoed
- cilinderdeur
- driecilinder
- zuurstofcilinder
- cilindercoördinaten