maatbeker
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- measuring cup, measuring jug
Etymology
Compound from Dutch, Flemish maat (measure, size, mate, partner, friend, bar, colleague, helper) + Dutch, Flemish beker (cup, beaker).
Origin
Dutch (Brabantic)
beker
Gloss
cup, beaker
Concept
Semantic Field
Food and drink
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
杯
Emoji
🍵 🍶
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- beker Dutch, Flemish
- bekerfinale Dutch, Flemish
- bekerplant Dutch, Flemish
- bekertoernooi Dutch, Flemish
- bekerwedstrijd Dutch, Flemish
- celmaat Dutch, Flemish
- gifbeker Dutch, Flemish
- inhoudsmaat Dutch, Flemish
- koksmaat Dutch, Flemish
- ledemaat Dutch, Flemish
- lengtemaat Dutch, Flemish
- maat Dutch, Flemish
- maatcilinder Dutch, Flemish
- maatje Dutch, Flemish
- maatlepel Dutch, Flemish
- maatpak Dutch, Flemish
- maatregel Dutch, Flemish
- maatschap Dutch, Flemish
- maatstaf Dutch, Flemish
- maatstreep Dutch, Flemish
- maatwoord Dutch, Flemish
- mateloos Dutch, Flemish
- matennaaier Dutch, Flemish
- matig Dutch, Flemish
- middelmatig Dutch, Flemish
- regelmaat Dutch, Flemish
- rolmaat Dutch, Flemish
- schoenmaat Dutch, Flemish
- schuifmaat Dutch, Flemish
- strafmaat Dutch, Flemish
- teammaat Dutch, Flemish
- vlaktemaat Dutch, Flemish
- beker Middle Dutch
- mate Middle Dutch
- beker Afrikaans
- maat Afrikaans
- maat
- matig
- beker
- maatje
- rolmaat
- celmaat
- maatpak
- teammaat
- maatstaf
- mateloos
- ledemaat
- koksmaat
- gifbeker
- maatschap
- maatwoord
- regelmaat
- maatlepel
- maatregel
- strafmaat
- bekerplant
- schuifmaat
- lengtemaat
- vlaktemaat
- maatstreep
- schoenmaat
- middelmatig
- matennaaier
- bekerfinale
- inhoudsmaat
- maatcilinder
- bekertoernooi
- bekerwedstrijd