dienen
Dutch (Brabantic)
/ˈdinə(n)/
verb
Definitions
- (transitive) to serve
- (auxiliary) to ought to, to be to, be expected to
Etymology
Inherited from Middle Dutch dienen inherited from Old Dutch thienon inherited from Proto-Germanic *þewanōną (serve).
Origin
Proto-Germanic
*þewanōną
Gloss
serve
Concept
Semantic Field
Social and political relations
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- thew English
- thewed English
- thewless English
- thewness English
- thewsome English
- thewy English
- aan Dutch, Flemish
- aandienen Dutch, Flemish
- afgodendienst Dutch, Flemish
- bedienaar Dutch, Flemish
- bedienen Dutch, Flemish
- bediener Dutch, Flemish
- bediening Dutch, Flemish
- bestuursdienst Dutch, Flemish
- buikdienaar Dutch, Flemish
- buikdienst Dutch, Flemish
- dienaar Dutch, Flemish
- dienluik Dutch, Flemish
- dienst Dutch, Flemish
- dienstbode Dutch, Flemish
- dienstenproletariaat Dutch, Flemish
- dienstensector Dutch, Flemish
- diensthuis Dutch, Flemish
- dienstig Dutch, Flemish
- dienstknecht Dutch, Flemish
- dienstmaagd Dutch, Flemish
- dienstman Dutch, Flemish
- dienstmeid Dutch, Flemish
- dienstplicht Dutch, Flemish
- dienstrooster Dutch, Flemish
- dienstverlening Dutch, Flemish
- dienstwapen Dutch, Flemish
- dierendienst Dutch, Flemish
- eredienst Dutch, Flemish
- gebedsdienst Dutch, Flemish
- gedienstig Dutch, Flemish
- godendienst Dutch, Flemish
- godsdienst Dutch, Flemish
- huisgodendienst Dutch, Flemish
- hulpdienst Dutch, Flemish
- in Dutch, Flemish
- indienen Dutch, Flemish
- kerkdienst Dutch, Flemish
- lippendienst Dutch, Flemish
- luik Dutch, Flemish
- misdienaar Dutch, Flemish
- onderzeebootdienst Dutch, Flemish
- onderzeedienst Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opdienen Dutch, Flemish
- ploegendienst Dutch, Flemish
- postdienst Dutch, Flemish
- stoombootdienst Dutch, Flemish
- toe Dutch, Flemish
- toedienen Dutch, Flemish
- tweeverdiener Dutch, Flemish
- veelverdiener Dutch, Flemish
- veerdienst Dutch, Flemish
- verdienen Dutch, Flemish
- verdienste Dutch, Flemish
- *þewanōną Proto-Germanic
- *þewaz Proto-Germanic
- thew Middle English
- þjóna Old Norse
- dinas Indonesian
- bedienen Middle Dutch
- dienen Middle Dutch
- dienst Middle Dutch
- verdienen Middle Dutch
- āendienen Middle Dutch
- dionōn Old High German
- thionōn Old High German
- diens Afrikaans
- dienen Middle High German
- Dénger Luxembourgish, Letzeburgesch
- bedéngen Luxembourgish, Letzeburgesch
- déngen Luxembourgish, Letzeburgesch
- verdéngen Luxembourgish, Letzeburgesch
- thienon Old Dutch
- diinan Cimbrian
- diinar Cimbrian
- op
- in
- toe
- aan
- luik
- dienst
- dienaar
- dienluik
- bedienen
- indienen
- bediener
- opdienen
- dienstig
- dienstman
- verdienen
- eredienst
- bedienaar
- bediening
- toedienen
- aandienen
- misdienaar
- postdienst
- godsdienst
- verdienste
- gedienstig
- diensthuis
- dienstmeid
- buikdienst
- veerdienst
- hulpdienst
- kerkdienst
- dienstbode
- dienstwapen
- godendienst
- buikdienaar
- dienstmaagd
- lippendienst
- gebedsdienst
- dierendienst
- dienstplicht
- dienstknecht
- afgodendienst
- tweeverdiener
- dienstrooster
- veelverdiener
- ploegendienst
- bestuursdienst
- dienstensector
- onderzeedienst
- dienstverlening
- huisgodendienst
- stoombootdienst
- onderzeebootdienst
- dienstenproletariaat