dansschoen
Dutch (Brabantic)
/ˈdɑn.sxun/
noun
Definitions
- dancing shoe
Etymology
Compound from Dutch, Flemish dansen (dance) + Dutch, Flemish schoen (shoe, cover).
Origin
Dutch (Brabantic)
schoen
Gloss
shoe, cover
Concept
Semantic Field
Clothing and grooming
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👞 👟 👠👡 👢
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- dansen Dutch, Flemish
- danser Dutch, Flemish
- dansfeest Dutch, Flemish
- danshuis Dutch, Flemish
- dansmarieke Dutch, Flemish
- dansplaat Dutch, Flemish
- dansvee Dutch, Flemish
- dansvloer Dutch, Flemish
- danszaal Dutch, Flemish
- dansziek Dutch, Flemish
- gymschoen Dutch, Flemish
- handschoen Dutch, Flemish
- ijsdansen Dutch, Flemish
- puntschoen Dutch, Flemish
- remschoen Dutch, Flemish
- schoen Dutch, Flemish
- schoenbekooievaar Dutch, Flemish
- schoenendoos Dutch, Flemish
- schoenlapper Dutch, Flemish
- schoenlepel Dutch, Flemish
- schoenmaat Dutch, Flemish
- schoenmaker Dutch, Flemish
- schoenneus Dutch, Flemish
- schoenpoetser Dutch, Flemish
- schoensmeer Dutch, Flemish
- schoenveter Dutch, Flemish
- schoenzool Dutch, Flemish
- sneeuwschoen Dutch, Flemish
- waterschoen Dutch, Flemish
- dansen Middle Dutch
- schoe Middle Dutch
- skoen Afrikaans
- dansi Sranan Tongo
- dansie Sranan Tongo
- dansen
- schoen
- danser
- dansvee
- danshuis
- dansziek
- danszaal
- dansvloer
- dansplaat
- ijsdansen
- dansfeest
- remschoen
- gymschoen
- handschoen
- puntschoen
- schoenzool
- schoenneus
- schoenmaat
- schoensmeer
- schoenlepel
- waterschoen
- schoenveter
- dansmarieke
- schoenmaker
- schoenlapper
- schoenendoos
- sneeuwschoen
- schoenpoetser
- schoenbekooievaar