achteropkomen
Dutch (Brabantic)
/ɑxtəˈrɔpˌkoːmə(n)/
verb
Definitions
- (intransitive) to overtake, catch up with
Etymology
Compound from Dutch, Flemish achterop + Dutch, Flemish komen (come).
Origin
Dutch (Brabantic)
komen
Gloss
come
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
来
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aankomen Dutch, Flemish
- achter Dutch, Flemish
- achterop Dutch, Flemish
- afkomen Dutch, Flemish
- bekomen Dutch, Flemish
- bijeenkomen Dutch, Flemish
- bijkomen Dutch, Flemish
- binnenkomen Dutch, Flemish
- heenkomen Dutch, Flemish
- inkomen Dutch, Flemish
- klaarkomen Dutch, Flemish
- komaf Dutch, Flemish
- komen Dutch, Flemish
- komenij Dutch, Flemish
- langskomen Dutch, Flemish
- meekomen Dutch, Flemish
- nakomen Dutch, Flemish
- nieuwkomer Dutch, Flemish
- omkomen Dutch, Flemish
- onderkomen Dutch, Flemish
- ontkomen Dutch, Flemish
- op Dutch, Flemish
- opkomen Dutch, Flemish
- overeenkomen Dutch, Flemish
- overkomen Dutch, Flemish
- rondkomen Dutch, Flemish
- samenkomen Dutch, Flemish
- tegemoetkomen Dutch, Flemish
- tegenkomen Dutch, Flemish
- terechtkomen Dutch, Flemish
- terugkomen Dutch, Flemish
- thuiskomen Dutch, Flemish
- tussenkomen Dutch, Flemish
- uitkomen Dutch, Flemish
- voorbijkomen Dutch, Flemish
- voorkomen Dutch, Flemish
- voortkomen Dutch, Flemish
- cōmen Middle Dutch
- kom Afrikaans
- op
- komaf
- komen
- achter
- bekomen
- omkomen
- nakomen
- inkomen
- opkomen
- komenij
- afkomen
- bijkomen
- aankomen
- ontkomen
- achterop
- meekomen
- uitkomen
- heenkomen
- rondkomen
- voorkomen
- overkomen
- samenkomen
- klaarkomen
- thuiskomen
- onderkomen
- langskomen
- voortkomen
- tegenkomen
- terugkomen
- nieuwkomer
- binnenkomen
- bijeenkomen
- tussenkomen
- terechtkomen
- overeenkomen
- voorbijkomen
- tegemoetkomen