visarend
Dutch (Brabantic)
/ˈvɪs.aː.rənt/
noun
Definitions
- osprey
Etymology
Affix from Dutch, Flemish vis (fish) + Dutch, Flemish arend (eagle).
Origin
Dutch (Brabantic)
arend
Gloss
eagle
Concept
Semantic Field
Animals
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Fishkill English
- Zuidervis Dutch, Flemish
- anemoonvis Dutch, Flemish
- apenarend Dutch, Flemish
- aprilvis Dutch, Flemish
- arend Dutch, Flemish
- bakvis Dutch, Flemish
- bastaardarend Dutch, Flemish
- bijenarend Dutch, Flemish
- bruinvis Dutch, Flemish
- clownvis Dutch, Flemish
- droogvis Dutch, Flemish
- dwergarend Dutch, Flemish
- egelvis Dutch, Flemish
- goudvis Dutch, Flemish
- inktvis Dutch, Flemish
- klimvis Dutch, Flemish
- klipvis Dutch, Flemish
- kogelvis Dutch, Flemish
- kookvis Dutch, Flemish
- kraakbeenvis Dutch, Flemish
- lipvis Dutch, Flemish
- lompvis Dutch, Flemish
- longvis Dutch, Flemish
- maanvis Dutch, Flemish
- platvis Dutch, Flemish
- potvis Dutch, Flemish
- riemvis Dutch, Flemish
- roofvis Dutch, Flemish
- schelvis Dutch, Flemish
- schreeuwarend Dutch, Flemish
- schuttersvis Dutch, Flemish
- slangenarend Dutch, Flemish
- sonarvis Dutch, Flemish
- standvis Dutch, Flemish
- steenarend Dutch, Flemish
- steppearend Dutch, Flemish
- stokvis Dutch, Flemish
- trekvis Dutch, Flemish
- vinvis Dutch, Flemish
- vis Dutch, Flemish
- visbestand Dutch, Flemish
- visboer Dutch, Flemish
- visgraat Dutch, Flemish
- visgrom Dutch, Flemish
- viskraam Dutch, Flemish
- viskweek Dutch, Flemish
- vislijm Dutch, Flemish
- visluis Dutch, Flemish
- vispopulatie Dutch, Flemish
- visquotum Dutch, Flemish
- visrijk Dutch, Flemish
- vissen Dutch, Flemish
- vissluis Dutch, Flemish
- vissoep Dutch, Flemish
- visstand Dutch, Flemish
- vissterfte Dutch, Flemish
- visstick Dutch, Flemish
- visvervanger Dutch, Flemish
- visvijver Dutch, Flemish
- viswijf Dutch, Flemish
- walvis Dutch, Flemish
- zaagvis Dutch, Flemish
- zeearend Dutch, Flemish
- zeevis Dutch, Flemish
- zoetwatervis Dutch, Flemish
- zoutwatervis Dutch, Flemish
- zwaardvis Dutch, Flemish
- aernt Middle Dutch
- visch Middle Dutch
- arend Afrikaans
- vis Afrikaans
- visarend Afrikaans
- vis
- arend
- zeevis
- bakvis
- walvis
- potvis
- vinvis
- lipvis
- vissen
- goudvis
- inktvis
- vislijm
- platvis
- vissoep
- lompvis
- stokvis
- viswijf
- trekvis
- zaagvis
- maanvis
- kookvis
- visluis
- visrijk
- visgrom
- klipvis
- longvis
- klimvis
- roofvis
- visboer
- riemvis
- egelvis
- zeearend
- clownvis
- vissluis
- viskraam
- droogvis
- viskweek
- standvis
- schelvis
- kogelvis
- visstick
- visgraat
- visstand
- sonarvis
- bruinvis
- aprilvis
- visquotum
- zwaardvis
- Zuidervis
- apenarend
- visvijver
- vissterfte
- dwergarend
- visbestand
- anemoonvis
- steenarend
- bijenarend
- steppearend
- kraakbeenvis
- slangenarend
- visvervanger
- zoetwatervis
- zoutwatervis
- schuttersvis
- vispopulatie
- bastaardarend
- schreeuwarend