straatverkoper
Dutch (Brabantic)
/ˈstraːt.fərˌkoː.pər/
noun
Definitions
- A street vendor outdoor vendor.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish straat (street) + Dutch, Flemish verkoper (salesman, seller).
Origin
Dutch (Brabantic)
verkoper
Gloss
salesman, seller
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- strāta Latin
- achterafstraat Dutch, Flemish
- autowasstraat Dutch, Flemish
- dorpsstraat Dutch, Flemish
- fietsstraat Dutch, Flemish
- hoofdstraat Dutch, Flemish
- lotenverkoper Dutch, Flemish
- milieustraat Dutch, Flemish
- parapluverkoper Dutch, Flemish
- pitstraat Dutch, Flemish
- straat Dutch, Flemish
- straatarm Dutch, Flemish
- straathoek Dutch, Flemish
- straathond Dutch, Flemish
- straatintimidatie Dutch, Flemish
- straatjongen Dutch, Flemish
- straatkind Dutch, Flemish
- straatkunstenaar Dutch, Flemish
- straatlicht Dutch, Flemish
- straatmeisje Dutch, Flemish
- straatmuzikant Dutch, Flemish
- straatnaam Dutch, Flemish
- straatorgel Dutch, Flemish
- straatrace Dutch, Flemish
- straatracer Dutch, Flemish
- straatroof Dutch, Flemish
- straatrover Dutch, Flemish
- straatsteen Dutch, Flemish
- straatvechter Dutch, Flemish
- straatveger Dutch, Flemish
- straatwaarde Dutch, Flemish
- straatweg Dutch, Flemish
- topverkoper Dutch, Flemish
- verkopen Dutch, Flemish
- verkoper Dutch, Flemish
- wasstraat Dutch, Flemish
- setrat Indonesian
- strate Middle Dutch
- straat Afrikaans
- strati Sranan Tongo
- straat
- verkoper
- verkopen
- straatarm
- wasstraat
- straatweg
- pitstraat
- straatroof
- straathoek
- straatnaam
- straathond
- straatkind
- straatrace
- straatorgel
- hoofdstraat
- straatrover
- topverkoper
- straatsteen
- dorpsstraat
- straatracer
- fietsstraat
- straatlicht
- straatveger
- straatmeisje
- straatjongen
- milieustraat
- straatwaarde
- lotenverkoper
- straatvechter
- autowasstraat
- straatmuzikant
- achterafstraat
- parapluverkoper
- straatkunstenaar
- straatintimidatie