pijpleiding
Dutch (Brabantic)
/ˈpɛi̯pˌlɛi̯.dɪŋ/
noun
Definitions
- pipeline
Etymology
Compound from Dutch, Flemish pijp (pipe, tobacco pipe, tube) + Dutch, Flemish leiding (conduit, duct, guidance, line).
Origin
Dutch (Brabantic)
leiding
Gloss
conduit, duct, guidance, line
Concept
Semantic Field
Spatial relations
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
線
Emoji
🎣 📏 📐
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- beenpijp Dutch, Flemish
- blaaspijp Dutch, Flemish
- bovenleiding Dutch, Flemish
- broekspijp Dutch, Flemish
- gasleiding Dutch, Flemish
- halfpijp Dutch, Flemish
- handleiding Dutch, Flemish
- legerleiding Dutch, Flemish
- leiden Dutch, Flemish
- leiding Dutch, Flemish
- leidingwater Dutch, Flemish
- leidingwerk Dutch, Flemish
- luchtpijp Dutch, Flemish
- orgelpijp Dutch, Flemish
- pijp Dutch, Flemish
- pijpaarde Dutch, Flemish
- pijpen Dutch, Flemish
- pijpeneren Dutch, Flemish
- pijpenkrul Dutch, Flemish
- pijpenla Dutch, Flemish
- pijpensteel Dutch, Flemish
- pijpenwisser Dutch, Flemish
- pijpewisser Dutch, Flemish
- pijpklei Dutch, Flemish
- pijpkruid Dutch, Flemish
- pijporgel Dutch, Flemish
- pijptang Dutch, Flemish
- regenpijp Dutch, Flemish
- ringleiding Dutch, Flemish
- waterleiding Dutch, Flemish
- waterpijp Dutch, Flemish
- zakpijp Dutch, Flemish
- leding Indonesian
- pîpe Middle Dutch
- pyp Afrikaans
- pijp
- pijpen
- leiden
- zakpijp
- leiding
- pijptang
- pijpenla
- halfpijp
- pijpklei
- beenpijp
- orgelpijp
- blaaspijp
- pijporgel
- pijpaarde
- waterpijp
- luchtpijp
- regenpijp
- pijpkruid
- pijpenkrul
- broekspijp
- pijpeneren
- gasleiding
- pijpensteel
- ringleiding
- handleiding
- pijpewisser
- leidingwerk
- legerleiding
- waterleiding
- bovenleiding
- leidingwater
- pijpenwisser