gipsplaat
Dutch (Brabantic)
/ˈɣɪps.plaːt/
noun
Definitions
- A drywall sheet.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish gips (plaster cast) + Dutch, Flemish plaat (record, plate, disc, board).
Origin
Dutch (Brabantic)
plaat
Gloss
record, plate, disc, board
Concept
Semantic Field
Food and drink
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
🍽️
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- gypsum Latin
- dansplaat Dutch, Flemish
- gips Dutch, Flemish
- gipskarton Dutch, Flemish
- gipskartonplaat Dutch, Flemish
- gipsverband Dutch, Flemish
- gipsvlucht Dutch, Flemish
- glasplaat Dutch, Flemish
- grammofoonplaat Dutch, Flemish
- kentekenplaat Dutch, Flemish
- kookplaat Dutch, Flemish
- langspeelplaat Dutch, Flemish
- nummerplaat Dutch, Flemish
- plaat Dutch, Flemish
- plaatstaal Dutch, Flemish
- plaattektoniek Dutch, Flemish
- plaatwerk Dutch, Flemish
- platencontract Dutch, Flemish
- platendraaier Dutch, Flemish
- platenlabel Dutch, Flemish
- platenspeler Dutch, Flemish
- platentektoniek Dutch, Flemish
- platenwinkel Dutch, Flemish
- platenzaak Dutch, Flemish
- printplaat Dutch, Flemish
- spaanderplaat Dutch, Flemish
- spaanplaat Dutch, Flemish
- wijzerplaat Dutch, Flemish
- plate Middle Dutch
- gips
- plaat
- kookplaat
- dansplaat
- plaatwerk
- glasplaat
- plaatstaal
- gipsvlucht
- gipskarton
- spaanplaat
- platenzaak
- printplaat
- gipsverband
- nummerplaat
- platenlabel
- wijzerplaat
- platenspeler
- platenwinkel
- platendraaier
- spaanderplaat
- kentekenplaat
- platencontract
- langspeelplaat
- plaattektoniek
- platentektoniek
- grammofoonplaat
- gipskartonplaat