dijkwezen
Dutch (Brabantic)
/ˈdɛi̯kˌʋeː.zə(n)/
noun
Definitions
- dike construction and management, dike infrastructure
Etymology
Compound from Dutch, Flemish dijk (dike, id, dyke) + Dutch, Flemish wezen (sector, be, state, condition, creature, system, institution, occupation).
Origin
Dutch (Brabantic)
wezen
Gloss
sector, be, state, condition, creature, system, institution, occupation
Concept
Semantic Field
Miscellaneous function words
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Afsluitdijk Dutch, Flemish
- Koedijk Dutch, Flemish
- aanwezig Dutch, Flemish
- bankwezen Dutch, Flemish
- boezemdijk Dutch, Flemish
- dijk Dutch, Flemish
- dijkage Dutch, Flemish
- dijkbewaking Dutch, Flemish
- dijkdoorbraak Dutch, Flemish
- dijker Dutch, Flemish
- dijkgraaf Dutch, Flemish
- dijkleger Dutch, Flemish
- dijkrecht Dutch, Flemish
- dijkschouw Dutch, Flemish
- dijkwacht Dutch, Flemish
- fabelwezen Dutch, Flemish
- geldwezen Dutch, Flemish
- leedwezen Dutch, Flemish
- mijnwezen Dutch, Flemish
- moerdijk Dutch, Flemish
- omdijken Dutch, Flemish
- ringdijk Dutch, Flemish
- ruimtewezen Dutch, Flemish
- stuifdijk Dutch, Flemish
- vetewezen Dutch, Flemish
- wegwezen Dutch, Flemish
- wezen Dutch, Flemish
- wezenlijk Dutch, Flemish
- wierdijk Dutch, Flemish
- zeedijk Dutch, Flemish
- zeewezen Dutch, Flemish
- zomerdijk Dutch, Flemish
- dique Spanish, Castilian
- *wesaną Proto-Germanic
- dijc Middle Dutch
- wees Afrikaans
- wese Afrikaans
- *wesan gmw-pro
- dijk
- wezen
- dijker
- dijkage
- zeedijk
- Koedijk
- wegwezen
- ringdijk
- zeewezen
- aanwezig
- omdijken
- moerdijk
- wierdijk
- mijnwezen
- geldwezen
- wezenlijk
- leedwezen
- dijkwacht
- dijkrecht
- dijkleger
- dijkgraaf
- stuifdijk
- bankwezen
- vetewezen
- zomerdijk
- dijkschouw
- boezemdijk
- fabelwezen
- ruimtewezen
- Afsluitdijk
- dijkbewaking
- dijkdoorbraak