buurjongen
Dutch (Brabantic)
/ˈbyːrˌjɔ.ŋə(n)/
noun
Definitions
- a boy who lives in the neighbourhood
Etymology
Compound from Dutch, Flemish buur (neighbour) + Dutch, Flemish jongen (boy, knave).
Origin
Dutch (Brabantic)
jongen
Gloss
boy, knave
Concept
Semantic Field
Kinship
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
👨👦 👨👦👦 👨👧👦 👨👨👦 👨👨👦👦 👨👨👧👦 👨👩👦 👨👩👦👦 👨👩👧👦 👩👦 👩👦👦 👩👧👦 👩👩👦 👩👩👦👦 👩👩👧👦 👪️ 💏
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- ballenjongen Dutch, Flemish
- benedenbuur Dutch, Flemish
- boerenjongen Dutch, Flemish
- bovenbuur Dutch, Flemish
- burenhulp Dutch, Flemish
- burenruzie Dutch, Flemish
- buur Dutch, Flemish
- buurkind Dutch, Flemish
- buurland Dutch, Flemish
- buurman Dutch, Flemish
- buurmeisje Dutch, Flemish
- buurschap Dutch, Flemish
- buurvrijer Dutch, Flemish
- buurvrouw Dutch, Flemish
- jongen Dutch, Flemish
- jongensachtig Dutch, Flemish
- jongensdroom Dutch, Flemish
- jongensschool Dutch, Flemish
- krantenjongen Dutch, Flemish
- kwajongen Dutch, Flemish
- leerjongen Dutch, Flemish
- loopjongen Dutch, Flemish
- noorderbuur Dutch, Flemish
- onderbuur Dutch, Flemish
- ploegjongen Dutch, Flemish
- scheepsjongen Dutch, Flemish
- schooljongen Dutch, Flemish
- sigarettenjongen Dutch, Flemish
- staljongen Dutch, Flemish
- straatjongen Dutch, Flemish
- weesjongen Dutch, Flemish
- zuiderbuur Dutch, Flemish
- buur Middle Dutch
- jonge Middle Dutch
- buur Afrikaans
- jong Afrikaans
- buur
- jongen
- buurman
- buurland
- buurkind
- burenhulp
- onderbuur
- kwajongen
- buurschap
- bovenbuur
- buurvrouw
- burenruzie
- loopjongen
- staljongen
- buurmeisje
- zuiderbuur
- buurvrijer
- weesjongen
- leerjongen
- benedenbuur
- ploegjongen
- noorderbuur
- jongensdroom
- schooljongen
- ballenjongen
- straatjongen
- boerenjongen
- jongensachtig
- jongensschool
- scheepsjongen
- krantenjongen
- sigarettenjongen