broodbus
Dutch (Brabantic)
/ˈbroːt.bʏs/
noun
Definitions
- bread box, bread bin
Etymology
Compound from Dutch, Flemish brood (bread) + Dutch, Flemish bus (bus, box, gun, firearm, cannon, omnibus, tin, motor bus, coach, van, firing chamber, container).
Origin
Dutch (Brabantic)
bus
Gloss
bus, box, gun, firearm, cannon, omnibus, tin, motor bus, coach, van, firing chamber, container
Concept
Semantic Field
Modern world
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
銃, 砲
Emoji
🚌 🚐 🚍️ 🚎 🚏 🚐
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bread English
- omnibus Latin
- archibugio Italian
- adresbus Dutch, Flemish
- afbakbrood Dutch, Flemish
- apostelbrood Dutch, Flemish
- autobus Dutch, Flemish
- avondbrood Dutch, Flemish
- bestelbus Dutch, Flemish
- besturingsbus Dutch, Flemish
- bibliobus Dutch, Flemish
- bierenbrood Dutch, Flemish
- bodenbrood Dutch, Flemish
- brievenbus Dutch, Flemish
- brood Dutch, Flemish
- broodbeleg Dutch, Flemish
- broodbelegsel Dutch, Flemish
- brooddeeg Dutch, Flemish
- broodhaan Dutch, Flemish
- broodmager Dutch, Flemish
- broodmes Dutch, Flemish
- broodnodig Dutch, Flemish
- broodplank Dutch, Flemish
- broodroof Dutch, Flemish
- broodrooster Dutch, Flemish
- broodroven Dutch, Flemish
- broodschrijfster Dutch, Flemish
- broodschrijver Dutch, Flemish
- broodsuiker Dutch, Flemish
- broodtrommel Dutch, Flemish
- broodwinner Dutch, Flemish
- broodwinning Dutch, Flemish
- broodwortel Dutch, Flemish
- bus Dutch, Flemish
- busbaan Dutch, Flemish
- busbestuurder Dutch, Flemish
- buschauffeur Dutch, Flemish
- buschauffeuse Dutch, Flemish
- busdrager Dutch, Flemish
- bushalte Dutch, Flemish
- bushok Dutch, Flemish
- bushuis Dutch, Flemish
- buskruit Dutch, Flemish
- buslijn Dutch, Flemish
- busmeester Dutch, Flemish
- busschieter Dutch, Flemish
- bussen Dutch, Flemish
- busstation Dutch, Flemish
- casinobrood Dutch, Flemish
- donderbus Dutch, Flemish
- doodbus Dutch, Flemish
- gerstebrood Dutch, Flemish
- godenbrood Dutch, Flemish
- haakbus Dutch, Flemish
- johannesbrood Dutch, Flemish
- kokosbrood Dutch, Flemish
- krentenbrood Dutch, Flemish
- melkbrood Dutch, Flemish
- nachtbus Dutch, Flemish
- pendelbus Dutch, Flemish
- postbus Dutch, Flemish
- roggebrood Dutch, Flemish
- schoolbus Dutch, Flemish
- schrootbus Dutch, Flemish
- stadsbus Dutch, Flemish
- stembus Dutch, Flemish
- stokbrood Dutch, Flemish
- suikerbrood Dutch, Flemish
- tarwebrood Dutch, Flemish
- volkorenbrood Dutch, Flemish
- witbrood Dutch, Flemish
- wittebrood Dutch, Flemish
- bis Indonesian
- bus Indonesian
- brôot Middle Dutch
- brood Afrikaans
- *bussa Old Dutch
- basy Malagasy
- bus
- brood
- bushok
- bussen
- busbaan
- doodbus
- haakbus
- bushuis
- postbus
- stembus
- autobus
- buslijn
- bushalte
- witbrood
- nachtbus
- adresbus
- broodmes
- buskruit
- stadsbus
- busdrager
- melkbrood
- schoolbus
- bibliobus
- pendelbus
- donderbus
- broodhaan
- stokbrood
- broodroof
- bestelbus
- brooddeeg
- avondbrood
- roggebrood
- kokosbrood
- wittebrood
- afbakbrood
- brievenbus
- busmeester
- broodmager
- broodroven
- busstation
- godenbrood
- tarwebrood
- bodenbrood
- broodnodig
- broodplank
- schrootbus
- broodbeleg
- gerstebrood
- bierenbrood
- broodwortel
- broodwinner
- casinobrood
- broodsuiker
- suikerbrood
- busschieter
- apostelbrood
- broodtrommel
- buschauffeur
- broodwinning
- broodrooster
- krentenbrood
- broodbelegsel
- besturingsbus
- johannesbrood
- buschauffeuse
- busbestuurder
- volkorenbrood
- broodschrijver
- broodschrijfster