broedzorg
Dutch (Brabantic)
/ˈbrut.sɔrx/
noun
Definitions
- (ethology) parental care for offspring or eggs by animals.
Etymology
Compound from Dutch, Flemish broeden (incubate, spawn, hatch) + Dutch, Flemish zorg (care, worry, concern, healthcare, a care).
Origin
Dutch (Brabantic)
zorg
Gloss
care, worry, concern, healthcare, a care
Concept
Semantic Field
Emotions and values
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bebroeden Dutch, Flemish
- broeden Dutch, Flemish
- broedmachine Dutch, Flemish
- broedpaar Dutch, Flemish
- broedplaats Dutch, Flemish
- broedseizoen Dutch, Flemish
- broedsel Dutch, Flemish
- gebroed Dutch, Flemish
- geldzorg Dutch, Flemish
- gezondheidszorg Dutch, Flemish
- kinderzorg Dutch, Flemish
- kraamzorg Dutch, Flemish
- mantelzorg Dutch, Flemish
- nazorg Dutch, Flemish
- ouderenzorg Dutch, Flemish
- patiëntenzorg Dutch, Flemish
- pleegzorg Dutch, Flemish
- uitbroeden Dutch, Flemish
- voorzorg Dutch, Flemish
- zorg Dutch, Flemish
- zorgboerderij Dutch, Flemish
- zorgeloos Dutch, Flemish
- zorgen Dutch, Flemish
- zorgenkind Dutch, Flemish
- zorgmijder Dutch, Flemish
- zorgpremie Dutch, Flemish
- zorgverlener Dutch, Flemish
- zorgverzekeraar Dutch, Flemish
- zorgverzekering Dutch, Flemish
- zorgvuldig Dutch, Flemish
- zorgwekkend Dutch, Flemish
- zorgzaam Dutch, Flemish
- broeden Middle Dutch
- sorge Middle Dutch
- sorg Afrikaans
- zorg
- nazorg
- zorgen
- broeden
- gebroed
- geldzorg
- zorgzaam
- voorzorg
- broedsel
- bebroeden
- kraamzorg
- pleegzorg
- broedpaar
- zorgeloos
- zorgmijder
- zorgpremie
- mantelzorg
- kinderzorg
- zorgenkind
- uitbroeden
- zorgvuldig
- ouderenzorg
- zorgwekkend
- broedplaats
- zorgverlener
- broedseizoen
- broedmachine
- patiëntenzorg
- zorgboerderij
- zorgverzekering
- zorgverzekeraar
- gezondheidszorg