aandeelhebber
Dutch (Brabantic)
/ˈaːn.deːlˌɦɛ.bər/
noun
Definitions
- (archaic) shareholder
Etymology
Affix from Dutch, Flemish aandeel (share, stock) + Dutch, Flemish hebben (have).
Origin
Dutch (Brabantic)
hebben
Gloss
have
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- aan Dutch, Flemish
- aandeel Dutch, Flemish
- aandeelbewijs Dutch, Flemish
- aandeelhebster Dutch, Flemish
- aandeelhouder Dutch, Flemish
- aandeelhoudster Dutch, Flemish
- aandelenbelegger Dutch, Flemish
- aandelenbeurs Dutch, Flemish
- aandelenbezit Dutch, Flemish
- aandelenbezitter Dutch, Flemish
- aandelenemissie Dutch, Flemish
- aandelenhandelaar Dutch, Flemish
- aandelenmarkt Dutch, Flemish
- aandelenuitgifte Dutch, Flemish
- aanhebben Dutch, Flemish
- belanghebbend Dutch, Flemish
- belanghebber Dutch, Flemish
- bevelhebber Dutch, Flemish
- bevelhebster Dutch, Flemish
- deel Dutch, Flemish
- doorhebben Dutch, Flemish
- hebbeding Dutch, Flemish
- hebbelijk Dutch, Flemish
- hebben Dutch, Flemish
- hebzucht Dutch, Flemish
- liefhebben Dutch, Flemish
- onderhevig Dutch, Flemish
- onhebbelijk Dutch, Flemish
- voorhebben Dutch, Flemish
- andil Indonesian
- andeel Middle Dutch
- hebben Middle Dutch
- hê Afrikaans
- aan
- deel
- hebben
- aandeel
- hebzucht
- aanhebben
- hebbeding
- hebbelijk
- liefhebben
- voorhebben
- doorhebben
- onderhevig
- bevelhebber
- onhebbelijk
- belanghebber
- bevelhebster
- aandelenmarkt
- aandeelhouder
- aandelenbeurs
- aandeelbewijs
- belanghebbend
- aandelenbezit
- aandeelhebster
- aandeelhoudster
- aandelenemissie
- aandelenbelegger
- aandelenbezitter
- aandelenuitgifte
- aandelenhandelaar