toneelschrijver
Dutch (Brabantic)
noun
Definitions
- playwright
Etymology
Compound from Dutch, Flemish toneel (stage, theatre, scene) + Dutch, Flemish schrijver (writer).
Origin
Dutch (Brabantic)
schrijver
Gloss
writer
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- broodschrijver Dutch, Flemish
- geschiedschrijver Dutch, Flemish
- jeugdboekenschrijver Dutch, Flemish
- kinderboekenschrijver Dutch, Flemish
- kroniekschrijver Dutch, Flemish
- liedjesschrijver Dutch, Flemish
- romanschrijver Dutch, Flemish
- schimpschrijver Dutch, Flemish
- schrijven Dutch, Flemish
- schrijver Dutch, Flemish
- schrijverschap Dutch, Flemish
- strijdtoneel Dutch, Flemish
- toneel Dutch, Flemish
- toneelkijker Dutch, Flemish
- toneelknecht Dutch, Flemish
- toneellaars Dutch, Flemish
- toneelmeester Dutch, Flemish
- toneelschool Dutch, Flemish
- toneelspeelster Dutch, Flemish
- toneelspeler Dutch, Flemish
- toneelstuk Dutch, Flemish
- tineel Middle Dutch
- skrywer Afrikaans
- toneel
- schrijven
- schrijver
- toneelstuk
- toneellaars
- toneelkijker
- strijdtoneel
- toneelknecht
- toneelspeler
- toneelschool
- toneelmeester
- broodschrijver
- schrijverschap
- romanschrijver
- schimpschrijver
- toneelspeelster
- kroniekschrijver
- liedjesschrijver
- geschiedschrijver
- jeugdboekenschrijver
- kinderboekenschrijver