thuisgevoel
Dutch (Brabantic)
/ˈtœy̯s.xəˌvul/
noun
Definitions
- sense of being home
Etymology
Compound from Dutch, Flemish thuis (home, at home) + Dutch, Flemish gevoel (feeling, sense).
Origin
Dutch (Brabantic)
gevoel
Gloss
feeling, sense
Concept
Semantic Field
Sense perception
Ontological Category
Person/Thing
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- gevoel Dutch, Flemish
- gevoelig Dutch, Flemish
- gevoelsmatig Dutch, Flemish
- huis Dutch, Flemish
- minderwaardigheidsgevoel Dutch, Flemish
- onderbuikgevoel Dutch, Flemish
- rechtvaardigheidsgevoel Dutch, Flemish
- saamhorigheidsgevoel Dutch, Flemish
- schuldgevoel Dutch, Flemish
- taalgevoel Dutch, Flemish
- te Dutch, Flemish
- thuis Dutch, Flemish
- thuisbezorgen Dutch, Flemish
- thuisblijver Dutch, Flemish
- thuisfront Dutch, Flemish
- thuishaven Dutch, Flemish
- thuishoren Dutch, Flemish
- thuiskomen Dutch, Flemish
- thuiskomst Dutch, Flemish
- thuisland Dutch, Flemish
- thuisonderwijs Dutch, Flemish
- thuisstudie Dutch, Flemish
- thuisvaarder Dutch, Flemish
- thuiswaarts Dutch, Flemish
- thuiswerk Dutch, Flemish
- voorgevoel Dutch, Flemish
- thuus Middle Dutch
- gevoel Afrikaans
- tuis Afrikaans
- te
- huis
- thuis
- gevoel
- gevoelig
- thuiswerk
- thuisland
- voorgevoel
- thuishoren
- thuisfront
- taalgevoel
- thuishaven
- thuiskomen
- thuiskomst
- thuiswaarts
- thuisstudie
- gevoelsmatig
- thuisvaarder
- schuldgevoel
- thuisblijver
- thuisbezorgen
- thuisonderwijs
- onderbuikgevoel
- saamhorigheidsgevoel
- rechtvaardigheidsgevoel
- minderwaardigheidsgevoel