lijkroof
Dutch (Brabantic)
/ˈlɛi̯k.roːf/
noun
Definitions
- bodysnatching, theft of cadavers
Etymology
Compound from Dutch, Flemish lijk (corpse, -ly, dead body, body, -able, boltrope, -tially, lich, -tial) + Dutch, Flemish roof (robbery, spoil, scabby, booty).
Origin
Dutch (Brabantic)
roof
Gloss
robbery, spoil, scabby, booty
Concept
Semantic Field
Food and drink
Ontological Category
Action/Process
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bankroof Dutch, Flemish
- begrijpelijk Dutch, Flemish
- broodroof Dutch, Flemish
- lichaam Dutch, Flemish
- lijk Dutch, Flemish
- lijkbleek Dutch, Flemish
- lijkenhuis Dutch, Flemish
- lijkenpikker Dutch, Flemish
- lijkenveld Dutch, Flemish
- lijkenverbranding Dutch, Flemish
- lijkfeest Dutch, Flemish
- lijkkleed Dutch, Flemish
- lijkopening Dutch, Flemish
- lijkrede Dutch, Flemish
- lijkschouwer Dutch, Flemish
- lijkschouwing Dutch, Flemish
- lijkstijfheid Dutch, Flemish
- lijkverbranding Dutch, Flemish
- lijkwade Dutch, Flemish
- lijkwit Dutch, Flemish
- onhebbelijk Dutch, Flemish
- roof Dutch, Flemish
- roofkunst Dutch, Flemish
- roofmoord Dutch, Flemish
- straatroof Dutch, Flemish
- veenlijk Dutch, Flemish
- vlaggenroof Dutch, Flemish
- zetelroof Dutch, Flemish
- zuidwestelijk Dutch, Flemish
- *leyg- Proto-Indo-European
- roof Middle Dutch
- lyk Afrikaans
- *līk Old Dutch
- lijk
- roof
- lichaam
- lijkwit
- veenlijk
- bankroof
- lijkrede
- lijkwade
- lijkfeest
- roofkunst
- lijkkleed
- lijkbleek
- zetelroof
- broodroof
- roofmoord
- lijkenveld
- straatroof
- lijkenhuis
- lijkopening
- onhebbelijk
- vlaggenroof
- begrijpelijk
- lijkschouwer
- lijkenpikker
- lijkstijfheid
- zuidwestelijk
- lijkschouwing
- lijkverbranding
- lijkenverbranding