huwelijksreis
Dutch (Brabantic)
/ˈɦyʋ(ə)ləksˌrɛi̯s/
noun
Definitions
- honeymoon wedding trip
Etymology
Compound from Dutch, Flemish huwelijk (marriage, wedding) + Dutch, Flemish reis (trip, journey, travel, voyage).
Origin
Dutch (Brabantic)
reis
Gloss
trip, journey, travel, voyage
Concept
Semantic Field
Motion
Ontological Category
Action/Process
Kanji
旅
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- bootreis Dutch, Flemish
- dagreis Dutch, Flemish
- homohuwelijk Dutch, Flemish
- huwelijk Dutch, Flemish
- huwelijksaanzoek Dutch, Flemish
- huwelijksboot Dutch, Flemish
- huwelijksbureau Dutch, Flemish
- huwelijksdag Dutch, Flemish
- huwelijksdrang Dutch, Flemish
- huwelijksdwang Dutch, Flemish
- huwelijksnacht Dutch, Flemish
- motorreis Dutch, Flemish
- nareis Dutch, Flemish
- reis Dutch, Flemish
- reisagent Dutch, Flemish
- reisbureau Dutch, Flemish
- reischeque Dutch, Flemish
- reisgenoot Dutch, Flemish
- reisgids Dutch, Flemish
- reisroman Dutch, Flemish
- reisspiegel Dutch, Flemish
- reisstekker Dutch, Flemish
- reisverhaal Dutch, Flemish
- reisverslag Dutch, Flemish
- reisverzekering Dutch, Flemish
- rondreis Dutch, Flemish
- schijnhuwelijk Dutch, Flemish
- schoolreis Dutch, Flemish
- snoepreis Dutch, Flemish
- terugreis Dutch, Flemish
- uithuwelijken Dutch, Flemish
- рейс Russian
- huwelic Middle Dutch
- reise Middle Dutch
- reis
- nareis
- dagreis
- bootreis
- rondreis
- reisgids
- huwelijk
- motorreis
- snoepreis
- terugreis
- reisagent
- reisroman
- schoolreis
- reisbureau
- reisgenoot
- reischeque
- reisspiegel
- reisstekker
- reisverslag
- reisverhaal
- homohuwelijk
- huwelijksdag
- huwelijksboot
- uithuwelijken
- huwelijksdrang
- huwelijksnacht
- schijnhuwelijk
- huwelijksdwang
- reisverzekering
- huwelijksbureau
- huwelijksaanzoek