buurtwinkel
Dutch (Brabantic)
/ˈbyːrtˌʋiŋ.kəl/
noun
Definitions
- a convenience store situated in a residential area
Etymology
Compound from Dutch, Flemish buurt (neighbourhood) + Dutch, Flemish winkel (shop, store).
Origin
Dutch (Brabantic)
winkel
Gloss
shop, store
Concept
Semantic Field
Possession
Ontological Category
Person/Thing
Kanji
店
Emoji
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- Kanaalbuurt Dutch, Flemish
- achterbuurt Dutch, Flemish
- bacovewinkel Dutch, Flemish
- boekwinkel Dutch, Flemish
- buurt Dutch, Flemish
- buurthuis Dutch, Flemish
- buurtkind Dutch, Flemish
- buurtschap Dutch, Flemish
- buurtsupermarkt Dutch, Flemish
- dierenwinkel Dutch, Flemish
- gemakswinkel Dutch, Flemish
- ijswinkel Dutch, Flemish
- ijzerwarenwinkel Dutch, Flemish
- ijzerwinkel Dutch, Flemish
- komenijswinkel Dutch, Flemish
- kringloopwinkel Dutch, Flemish
- kruidenierswinkel Dutch, Flemish
- platenwinkel Dutch, Flemish
- sportwinkel Dutch, Flemish
- volksbuurt Dutch, Flemish
- webwinkel Dutch, Flemish
- weidewinkel Dutch, Flemish
- winkel Dutch, Flemish
- winkeldiefstal Dutch, Flemish
- winkelen Dutch, Flemish
- winkelhaak Dutch, Flemish
- winkelier Dutch, Flemish
- winkelpassage Dutch, Flemish
- winkelwagen Dutch, Flemish
- bengkel Indonesian
- buurt Middle Dutch
- winkel Middle Dutch
- winkel Afrikaans
- bengkel Malay
- wenkri Sranan Tongo
- buurt
- winkel
- winkelen
- webwinkel
- ijswinkel
- winkelier
- buurthuis
- buurtkind
- volksbuurt
- buurtschap
- winkelhaak
- boekwinkel
- weidewinkel
- sportwinkel
- ijzerwinkel
- winkelwagen
- Kanaalbuurt
- achterbuurt
- bacovewinkel
- platenwinkel
- gemakswinkel
- dierenwinkel
- winkelpassage
- winkeldiefstal
- komenijswinkel
- kringloopwinkel
- buurtsupermarkt
- ijzerwarenwinkel
- kruidenierswinkel