sterfte
Dutch (Brabantic)
/ˈstɛrf.tə/
noun
Definitions
- death, dying
- mortality
- (now chiefly in compounds) mass death
Etymology
Inherited from Middle Dutch sterfte suf from Dutch, Flemish sterven (die).
Origin
Dutch (Brabantic)
sterven
Gloss
die
Concept
Semantic Field
Time
Ontological Category
Action/Process
Emoji
🎲
Timeline
Distribution of cognates by language
Geogrpahic distribution of cognates
Cognates and derived terms
- -er- Dutch, Flemish
- aansterven Dutch, Flemish
- afsterven Dutch, Flemish
- besterven Dutch, Flemish
- bij Dutch, Flemish
- bijensterfte Dutch, Flemish
- cijfer Dutch, Flemish
- kind Dutch, Flemish
- kindersterfte Dutch, Flemish
- kraam Dutch, Flemish
- kraamsterfte Dutch, Flemish
- kraamvrouw Dutch, Flemish
- kraamvrouwensterfte Dutch, Flemish
- moeder Dutch, Flemish
- moedersterfte Dutch, Flemish
- ontsterven Dutch, Flemish
- oversterfte Dutch, Flemish
- sterfbed Dutch, Flemish
- sterfdag Dutch, Flemish
- sterfelijk Dutch, Flemish
- sterfgeval Dutch, Flemish
- sterfjaar Dutch, Flemish
- sterftecijfer Dutch, Flemish
- sterveling Dutch, Flemish
- stervelinge Dutch, Flemish
- sterven Dutch, Flemish
- uitsterven Dutch, Flemish
- vee Dutch, Flemish
- veesterfte Dutch, Flemish
- versterven Dutch, Flemish
- vis Dutch, Flemish
- vissterfte Dutch, Flemish
- wegsterven Dutch, Flemish
- zuigeling Dutch, Flemish
- zuigelingensterfte Dutch, Flemish
- sterfte Middle Dutch
- sterven Middle Dutch
- sterf Afrikaans
- vis
- bij
- vee
- kind
- -er-
- kraam
- cijfer
- moeder
- sterven
- sterfdag
- sterfbed
- zuigeling
- afsterven
- sterfjaar
- besterven
- vissterfte
- wegsterven
- sterfgeval
- ontsterven
- aansterven
- versterven
- kraamvrouw
- uitsterven
- sterfelijk
- sterveling
- veesterfte
- stervelinge
- oversterfte
- kraamsterfte
- bijensterfte
- moedersterfte
- sterftecijfer
- kindersterfte
- zuigelingensterfte
- kraamvrouwensterfte